Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/416

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dóór te zetten, en nu zou ik toelaten, dat men dien van uit deze landen voedde, als met eigen merg? Was ik daarmede voor Hare Hoogheid verantwoord? Wat in vredestijd eene hardheid mocht heeten, scheen mij in ongewone tijden, als ongewone maatregel, geoorloofd, en mij dacht, het krijgsbelang moest voorgaan! Zoo ik hierin gedoold heb, is het de doling van den luitenant-generaal Harer Hoogheids hulptroepen. En ware dat andere van ’t meeste belang geweest, dan had men mij Thomas Grasham ter zijde moeten geven, en niet my noble nephew, Philip Sidney, die nu bij God is, verlost van kruis en lijden, als God gave, dat ik zelf ware! Voor mij, ik zal toch deze zaak ter harte nemen, zooveel ik kan, zoo zekerlijk mijn eed mij ernst is geweest, en de welvaart dezer landen mij geen spel is! Gij ziet nu hieruit, dear sir! wat gij al niet te overkomen zult hebben; doch gij hebt dit boven mij vooruit: gij hebt geen strijd te voeren over de opdracht.”

»Ik zal toch hierin den uwen moeten strijden, waar het voorkomt, en daarbij, wie weet, — daar wordt weer gesproken over hernieuwde aanbieding der souvereiniteit aan de Koningin, onder (als zij zeggen) redelijke conditiën…, nu ook door Holland en Zeeland.”

»Die van Utrecht, Vriesland, Zeeland en Overrijsel hadden die aangeboden zonder conditie, enkel met hehoud der privilegiën en der ware religie; maar toch niet vreemd, dat ze er nu weer op terugkomen! Ze weten wel, dat ze niet kunnen buiten eenige machtige protectie, en ze zijn altijd in de meeste onrust, dat Hare Majesteit hen zal verlaten. Ik zelve vrees het somwijlen… Wat dunkt u, bij mondeling spreken hebt ge licht beter kunnen opmerken?”

»De Koningin laat zich niet doorzien op dit punt. Ik heb Hare Hoogheid tot den ambassadeur van Frankrijk hooren zeggen: "Wat ik met de Nederlanden denk te doen, zal ik u niet vertellen!" Maar, wat zij ook in gedachten neemt, zij zal niet besluiten tot iets bepaalds, vóór zij Uwe Excellentie daarop heeft gehoord.”

»Zoo hope ik, en onderstelle ik ook. Zij ten minste laat mij door Davison zeggen, de ambassadeurs niet te laten vertrekken, vóórdat ik zelf ga, en vóórdat ik weet, wat de inhoud van het gezantschap zal zijn. En ziehier nu weer een effect van hun wantrouwen! Doctor Clerk schreef mij reeds uit Utrecht, in Sep-