Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/418

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ten mijne heeren van Holland allerlei inconsequentie’s, bij voorbeeld, ze betwisten mij vurig het recht, om gouverneurs en bevelhebbers van kleine steden, aan te stellen, op eigen gezag, en met instructie’s te voorzien; ze betwisten mij het recht, Mostert en Sonoy commissiën te geven, die ze oordeelen hun tot schade te komen! Maar ze zouden van mij willen, dat ik drie landschappen aan één gouverneur gaf; aan hun Maurits, een heer van zeventien jaar! Ik vrage u, wat ze daarmee kunnen bedoelen? Ik moest u hiervoor waarschuwen! Vorders kunt gij u dezen middag oefenen op hunne conversatie, als gij hun mijne apostillen zult voordragen!'

Wilkes boog zich glimlachend.

»En nu, Wilkes!” sprak de Graaf, »nog deze vraag: Gij hebt haar gesproken en zekerlijk over mij, in ’t vertrouwen. Wat meent gij van mijne ontvangst bij Elisabeth?”

»Als Graaf Leycester, Mylord! of als Gouverneur-Generaal?”

»Ze hebben elkander kwaad gedaan!” sprak Leycester met een zucht. »Dat weet ik wel.”

»En dan uwe achteloosheid in ’t schrijven, Mylord Graaf!” hernam Wilkes met een glimlach. »Ik heb wel speciale ordre, om bij u op het beantwoorden van alle brieven van Hare Majesteit, aan te dringen…; doch wees gerust, Graaf! Uwe weerkomst zal alle die wolken opklaren; ieder houdt er zich zeker van, en uwe vijanden hebben, te dien opzichte, uwe terugkomst niet gewenscht.”

»En ze hebben ook wel gelijk; want nog drie maanden te leven, als ik doe, zou hen voor goed van mij ontslaan… ’t Is wel eens bij mij opgekomen, of ook de Koningin zelve met zulker intentie…”

Wilkes glimlachte weder.

»Zoo Uwe lordschap die opvatting ooit had, zoude zij welhaast verdwenen zijn, hadt gij kunnen zien, als wij, hoe groote onrust daar heerschte, als er brieven uit Holland kwamen van uw onwelzijn. ’t Was deerlijk te zien, hoe ’t verdriet op de arme hofjuffers neerdaalde, zonderling op de getrouwden!”

»Bij God!” riep Leycester. »Die uitnemende zorge ken ik. Maar zekerlijk, sir! zekerlijk! Zoo ik hier geleden heb, wat geen ander man licht dragen zou, is het geweest door de Koningin! Zoo ik de diepste vernedering heb gedragen, als edelman en als