Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/448

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vertelde zij later. Hij was doodsbleek, zijn hoofd was gebogen, zijn gang waggelend; en eer hij tot haar sprak, bleef hij eene wijle zitten in eene doffe verslagenheid. Er lagen papieren om hem heen, en hij hield een klein pakketje in de hand.

»Jacoba!” sprak hij. »Ik heb mij besloten tot een offer, dat ik nooit had gemeend te kunnen brengen! Het is wel het zwaarste, moeizaamste, dat mij nog in het leven is voorgekomen; doch het moet zijn. Zweer gij mij, dat gij het van uwe zijde niet zult verzwaren door tegenstand! Zoo straks heb ik gezegd: "De eerste maal, als ik u iets beveel, moogt gij van mij gaan!" nu zeg ik u, beloof mij, het eerste bevel, dat ik geven zal, te gehoorzamen, zonder woord of wederwoord, zelfs al kwam doctor Gideon u het tegendeel als plicht opleggen!”

»Gideon is heengegaan,” sprak Jacoba smartelijk, »op eene wijze, als zou hij nooit keeren!”

»Het kan ook wel zijn, dat hij niet keert! Het kan ook wel zijn, dat Leoninus voortaan vergeet, naar ons om te zien! ’t Kan ook wel zijn, dat de Graaf van hier trekt, zonder zich in ietwes over mij te bekommeren! Dit overwogen hebbende, moest ik daarin voorzien, en heb dat gedaan, zooveel een mensch, in zoo iets te voorzien, mogelijk is. En gij, Jacoba! bidt gij God, dat Hij dit ondernemen zegene, om uwentwil! Dit papier, Jacoba! is mijn testament. Bewaar dit met zorge! Het geeft u al mijn goed, waarover hun recht of onrecht mij de beschikking zal laten. Dezen brief brengt gij aan Mylord Leycester, aan den Graaf zelf, in zijne eigene handen, en in geene andere, hoort gij!”

»Wanneer, grootvader! sinds de Graaf morgen vertrekt?”

»Nog heden gaat gij naar ’t Hof.”

»Heden?”

»Op dezen eigen stond. Sla alleenlijk eene huik om! — als jonkvrouwen doen, die uitgaan; — en ga naar…!”

»Wie zal mij leiden, te avond, in de vreemde stad?”

»Ik verzel u!”

»Gij uitgaan, heer?”

»Ja!” hernam hij, met een diep smartelijken glimlach. »Licht voor ’t laatst!”

»En uwe vijanden?”

»Ditmaal zullen zij over mij tevreden wezen. Kom, lieve! vraag niet meer.”