Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/62

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

om den wille van mijne vrouw en mijne onnoozele kinderen!” En bij deze herinnering, bij dit volle gevoel van zijn leed, hief hij met bittere smart de oogen vol tranen naar den Hemel, en drukte de beide handen pijnlijk tegen de borst.

»Kan ’t wezen? Zoudt gij van uw ambt…?”

»Ontzet zijn? Zoo is ’t; — en nooddwang zal mij persen, de stad te ruimen. Zoolang er nog schijn van hope was, dat het al in eenig redelijk accoord zoude einden, verzweeg ik het mijner huisvrouwe, uit zorge haar niet noodeloos te belasten met vreeze van toekomend leed, dat ’s Heeren hand nog machtig was te weren; doch die hoop is voorbij; de bijl ligt niet meer aan den boom; maar de slag is gevallen. De tronk is omgehouwen!”

»En zou daarin ganschelijk niets te doen zijn?” sprak Leoninus bemoedigend. »Zou daar geene tusschenspraak hulpe kunnen brengen? de Kanselier heeft goede gunst bij den Graaf!”

»Geene tusschenspraak mag baten; mijne eer en geweten hebben beslist. Ik zegge Lutherus na: "Ik kon niet anders, God helpe mij! En rekkelijk! ik heb zooveel matiging gebruikt als met Godes eer kon bestaan, wetende, dat de liefde verdragelijk is; maar kon ik een trouwe dienaar des Woords heeten, en prediken en belijden het crontrarie van ’t geen ik heb gepredikt en beleden voor dezen, en wat ik nooit zal gelooven in ’t harte? Zal ik, die de vrijheid Christi liefheb, de schouders krommen onder het dwangjuk van ’t consistorie? Zal ik leeren van ’t verkiezen en ’t verdoemen, op zóó harde wijze als menschen dat hebben uitgedacht, en menschen dat drijven? Zal ik met eigene hand onderschrijven en toestemmen, dat daar nog menschelijke schrifturen te eeren zijn en na te leven? Ik, die wete, dat daar maar één Evangelie gegeven is, om zalig te maken, en dat wij geene andere schrifture behoeven, dan het zuivere onvervalschte woord Gods, en het inwendige woord des geestes, dat geschreven is op de tafelen onzer harten? Eer ik met zulk exempel de kudde zal ergeren, die op mij haar betrouwen heeft gesteld als op een deugdelijken leidsman, moge de herder verslagen worden en de kudde verstrooid, naar ’t geliefte van God den Heere!”

»Maar, welwaarde vriend! ik heb nog niet recht verstaan, wat er dan eigenlijk geschied is, of geëischt wordt van u?”

»Saamgekomen als gij weet, heeft men zich eerstelijk ietwat vermoeid en, eilacy! wederzijds verhit in ijdele disputatiën; want