Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/65

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Lang mij enkel een glas waters!” bad Taco.

»U alleen laten?” vroeg Elias aarzelend.

Daar wipte Cornelis binnen,

»Vader! daar is een deftig heer, naar ik meene, een predikant van de consistorie, die vraagt of ’t u gelegen komt hem te ontvangen.”

Taco’s bleekheid wisselde zich in donkeren gloed.

»Zijn naam, Cornelis?”

»Meester Johannes Uitenbogaerd moest ik melden.”

»Bid hem in te komen!”

»Ik smeeke, ontvang hem niet op dit pas!” bad Leoninus, »uwe zwakheid…”

»Die vreeze ik niet, als ik sta tegenover een van hen; alleen, mijn kind! laat mij eerstelijk een beker water gereikt worden, dan laat heer Uitenbogaerd hier binnen, en gij, mijn vriend! laat mij voor heden…!”

»De wapenschouwing!” fluisterde Cornelis Leoninus in, voor hij weg sprong.

Zoo nam Elias Leoninus afscheid van den prediker der St. Jacobs-kerk; maar, schoon hij niet scheidde met eene belofte van hulpe, lag er in zijn handdruk eene warmte, die meer zeide dan vele en luide verzekeringen. Een weinig tijds daarna bevond zich Taco Sijbrandsz. samen met Johannes Uitenbogaerd.

De persoon van Uitenbogaerd is eene zoo bekende, niet alleen in de geschiedenis van de Kerk, maar ook in die van den Staat, dat wij met het noemen van zijn naam voor de meesten alles hebben gezegd. Ieder denkend Protestant in ons Nederland heeft zich naar de kleur en richting van zijne denkbeelden een gevoelen gevormd over dezen man. Zoo hij een der hoofdpersonen ware in onzen roman, zouden wij niet schromen het onze te geven en te motiveeren; maar hij komt ons even voor de oogen, om niet weder op te treden. Wij laten u, om zoo te spreken, niets zien dan den slip van zijn mantel, en de geschillen, waarin hij hoofdpersoon was, liggen buiten het tijdperk, dat wij geven, schoon de gebeurtenissen, die wij voorstellen, daarop zeker voorbereidend hebben ingewerkt. Voor de zeer enkelen, die niet alles van hem weten, zeggen wij alleen, dat hij gedeeltelijk op kosten der Utrechtenaren had gestudeerd te Genève, sinds 1584 van daar was teruggekomen met goede getuigenissen, bovenal