Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/95

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tige beweginge te toonen bij kleine aangelegenheden, als gij op dezen stond; en nu, laat mij met Ivonnette samen! Ik heb uwe zuster ietwat mede te deelen.”

Toen het jonge meisje met haar vader alleen was, ging zij voor hem staan; legde de linkerhand op de leuning van zijn stoel; vatte met de rechter eene der zijne, en trachtte hem diep in de oogen te zien, met haar zwart sprekend oog, terwijl zij met een zeker ongeduld uitriep:

»Maar gij weet toch, dat Gideon te Utrecht komen moet.”

»Integendeel, Ivonnette! ik acht, dat hij niet komen zal,” hernam de Kanselier met ernstigen nadruk, en met eene zekere deernis op haar ziende, vroeg hij: »Is dat u dan eene zake van zóó groot aanbelang?”

Tot antwoord zag hij, hoe zich de blinkende zwarte oogen vulden met tranen.

»Gij zijt dan Gideon wel zeer genegen?”

»Maar, vader! sinds hij mijn bruidegom zal zijn…,” haar frisch rood gloeide van nog hooger blos.

Zoo de Kanselier niet de man was geweest, »die zich over nietwes ontstelde,” of die ontsteltenis voor het minst nooit heeft getoond, — had men nu schrik op zijn gelaat kunnen zien; want dat woord trof hem tot in ’t diepste zijner ziel. Toch antwoordde hij alleen:

»Wel, kind! wie heeft u dat gezegd? Zeker niet uwe moeder!”

»Neen! niet moeder, maar mijne zuster Bertha liet het wel blijken, toen ik te Leiden was, en ook de oude Henrijk, die bij Gideon’s oudoom placht te dienen, heeft mij in ’t heimelijk gezegd, dat de familie het alzoo beschikt had, dat wij een paar zouden worden, als Gideon doctor van de school zoude thuis gekomen zijn; en ook, we hebben zooveel malen bruid en bruidegom gespeeld!”

»Oft kinderen moesten verkrijgen, wat ze speelden!” hernam Leoninus met een hoofdschudden. »De lieden, kindlief! die u dat in den zin hebben gebracht, hebben onwijs gesproken.”

»Toch niet onwaar, vader?” vroeg zij met angst.

De Kanselier nam hare beide handen tusschen de zijne, en sprak:

»Misleiden, lieve! wil ik u niet. Een zoodanig ontwerp heeft er bestaan; doch men had er u niet van moeten spreken, niet wetende, hoe de omstandigheden keeren konden.”