Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/96

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»En zijn die dan verkeerd?” vroeg zij met stijgende spanning.

»Ik heb zorge van ja; neen! ik wete met zekerheid, dat alles voorbij is; dit dient dus opgegeven, en gij moet u dat met moed uit den zin zetten, denkende, dat der vrouwen fierheid bij zulker occasie geen vertoon van weekheid betaamt, schoon een weinig schreiens op dit pas uwer jeugd moge zijn toegegeven.”

Werkelijk konden de lange zwarte pinkers den zwaren last van het lauwe vocht niet langer terughouden, dat in groote droppels nederviel op hare geborduurde keurs, terwijl zij uitriep:

»En ik zou Gideon niet meer mogen liefhebben!”

»Waarom niet? als een broeder altoos!”

»Maar hoe is dat dan verkeerd? En wat weet gij daar meer van, heer vader? Heeft Gideon het u gezegd?”

»Met woorden nog niet, met daden wel! Ware het anders, wij hadden hem te Utrecht gevonden, ons wachtende.”

»Ik zal dan van nu aan mijn leven slijten in droefenis en druk!” riep zij met hartstocht.

»Gansch gewis niet, melieve! Daarvoor dienen de bedroefenissen des levens, dat men zich aan haar gewennen zal, en zich daartegen harden, dat ze daarna niet meer dus bitterlijk treffen mogen. Sinds het eene waarheid is, dat zij het ondermaansche veelal beheerschen, en daar voor den mensche geen ontkomen aan is, noch toevlucht, waar ook.”

Die troostelooze leer was juist niet geschikt, om een hartstochtelijk kind tegen wanhoop te sterken.

»Ik wil niet leven om mij aan druk en ramp te wennen; veel liever wil ik sterven.”

»Met zulken wensch, nog voorbijziende, dat die eene zwakheid is, zoudt gij het Opperwezen beleedigen, als verachtende deszelfs weldaad!” hernam hij ernstig.

Zij trok wat verachtelijk het neusje op; zij was volstrekt niet in de stemming, om die weldaad te waardeeren.

»En nu nog eene vraag:” hervatte de Kanselier. »Zoudt gij een Calvinistisch predikant tot uw man willen hebben?”

»Libertus Fraxinus? overzeker neen, vader!” en een glimlachje boorde door den nevel harer smart. ’toch,” hervatte zij, even nadenkende: »als die man Gideon was!”

»Zoudt ge belijdenis willen doen voor u zelve van het Gereformeerd geloof?”