Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/103

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het geluk mocht hebben de wonden te heelen, voorheen door de Roselaers geslagen.

»Dan zou er veel moeten gebeuren, mijn beste jonker!"hernam von Zwenken met een zwaarmoedig hoofdschudden, »maar toch, reeds de wensch is prijzenswaardig." Na een oogenblik peinzens hervatte hij: »De waarheid, dat geld de zenuw is van den oorlog, moet in dezen ook gelden voor den vrede. Uwe ijverigste pogingen zouden vruchteloos zijn, zoo dit element ontbrak, en toch… houd mij ten goede zoo ik mij vergis, en toch vrees ik dat de van Zonshoven op dit punt schraal zijn bedeeld. In mijne herinnering werden zij geacht te behooren tot de specialiteit die men la noblesse besoigneuse noemt, Waardige lieden, maar die in de noodzakelijkheid waren geraakt om naar winstgevende ambten en bedieningen te staan, ten einde te kunnen leven."

»Dat is volkomen waar, generaal! en mijn vader maakte in dezen gansch geene exceptie; daarbij was hij, zooals ik gezegd heb, getrouwd met eene dier zeven freules d’Hermaele, die bij den Belgischen opstand alles hadden verloren en leven moesten van het pensioen, dat hare moeder genoot en dat welhaast met dier overlijden voor haar verloren ging."

»En deed de Koning niets voor de freules?"

»Wat wilt gij, beste oom? De eenige zoon was vorstelijk voortgeholpen, maar stierf in den bloei des levens en liet zelf een gezin na. Wat verdienstelijks hadden die meisjes nog voor Koning Willem II, dat deze geheugen moest houden van de trouw door haar vader den zijnen bewezen?"

»Dat is wel zoo, maar toch, het hoort tot de naaste plichten der vorsten, om de digniteit van den adel te helpen ophouden; en wat brengt in dieper vernedering dan de armoede?"

»Ik ben het met u eens dat de armoede eene zware beproeving is voor elk mensch, en niet het minst in onzen stand, beste oom! maar eene vernedering behoeft zij voor niemand te zijn. Het geheim om rijk te worden wordt dikwijls niet gevonden dan met verlies van zekere achting voor zich zelven, en het komt naar mijn gevoelen allereerst den adel toe om hier op het noblesse oblige te letten en zich zelf niet te kort te doen. Ook daarom kan ik het niet goedkeuren, dat men als edelman liever alles wacht van vorstengunst en alles afwacht wat deze oplegt, dan zich mannelijk boven zekere ingeroeste vooroordee-