Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/145

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

aan de theetafel vlotte niet best; de heeren waren wat dof; Francis was stug en onwillig om aan ’t gesprek deel te nemen, en de kapitein, op hare los neerhangende lokken wijzende, maakte de opmerking, dat de leeuwin hare manen schudde, om ons schrik aan te jagen.

»’t Is waar ook!"; zei Francis koeltjes; »ik heb verzuimd mijne vlechten in het net te arangeeren; excuseert mij, heeren!" en weg was zij naar hare kamer; zeker om er hare opgekropte aandoeningen lucht te geven.

»’t Is toch zonderling, hoe Francis soms hare buien heeft van non chalance,"; bromde de generaal binnensmonds, haar naziende, toen zij de kamer verliet.

»En juist nu er een gast is,"; stemde de kapitein in, »dien zij zelve heeft ingehaald! Dat’s onbegrijpelijk!"

»Zij weet, dat het eene impolitesse is, en dat zij mij er mee ergert, en toch volgt zij haar eigen hoofd, zonder iets te ontzien,"; knorde de generaal nu met luider stem.

»Zooals we dat van haar gewend zijn, Excellentie!"; zei Rolf lachend; »maar daarvoor is zij ook onze commandant."

Ik wilde met dat koor niet instemmen, zooals gij denken kunt, en toen men dit onderwerp in ’t gesprek liet vallen, zaten wij met ons drieën alles behalve gezellig bijeen, en de generaal had geen ongelijk, toen hij, na nog eene mislukte poging om het discours gaande te houden, een partijtje proponeerde.

Ik achte het voorstel eene uitkomst, en de kapitein had het fiche-doosje als klaar gezet en Frits gescheld, die het theegoed wegnam, eer ik mijne toestemming had gegeven. Er werd een massief mahonyhouten speeltafeltje uit een hoek gehaald, de lamp in ’t midden gezet, daar volgens Frits »de freule geene was kaarsen had uitgegeven,"; en ons spel ving aan; het sprak van zelf dat wij ombre speelden, en de generaal stelde den prijs van het fiche nogal hoog, naar ’t mij voorkwam.

Gij weet, Willem! dat ik volstrekt niet van het spel houd, en dat ik er mij nooit toe laat bewegen, dan op het uiterste. Sinds den dood mijner moeder, die mij nog wel eens in haar whistpartijtje betrok, had ik geene kaarten in handen gehad; ik kan mij dus niet beroemen een geoefend speler te zijn; maar toch, eens aan den slag, ben ik niet onverschillig voor de satisfactie, die men heeft van eene moeielijk behaalde overwinning, en ik