Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/156

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

lieden kennis te maken; als gast van de Werve kon ik er licht een glas versche melk vragen en een praatje aanknoopen, dat mij mogelijk een en ander omtrent Francis deed te weten komen, wat ik deze zelf niet kon vragen.

Eens op ’t chapitre van Francis, raakte ik zoo aan ’t mijmeren, aan ’t fantaseeren, aan ’t berekenen der kansen vóór en tegen, dat ik niet meer op of omzag, maar alleen met een gejaagden stap voortliep, nauwelijks wetende dat ik zoo deed, toen ik op eens Francis zelve zag aankomen. Zij kwam reeds van de zijde waar de pachthoeve lag, en zij moest er geweest zijn; zij hield een mandje in de hand. Zij scheen een oogenblik te aarzelen of zij een anderen weg zou nemen, mogelijk wel omdat zij, in eene oude grijze sjaal gewikkeld en met een ongracieusen tuinhoed op, zich bewust was weer geen goed figuur te maken, mogelijk ook omdat zij mij nog rancune hield. Hoe dit zij, hare weifeling duurde maar zeer kort, en zij kwam snel en beslist naar mij toe met een opgewekten morgengroet en reikte mij gulweg de hand.

»Zoo, zijn we weer vrienden?" vroeg ik, die hartelijk drukkende en haar half lachend, half ernstig in de oogen ziende.

»Ik wist niet dat wij een oogenblik opgehouden hadden dat te zijn," hernam zij, toch wat kleurende, en niet met hare gewone cordaatheid.

»Hm, hm! op het laatst van den avond hebt gij mij geboudeerd, trots het beste nufje."

»Zeg dan liever: trots het slechtste, want die vrouwengrillen staan heel leelijk, dat ben ik volmaakt met u eens. Maar geloof mij, neef Leo!" hier legde zij vertrouwelijk hare hand op mijn arm, »ik stelde mij niet knorrig aan uit grilligheid; ik was bezorgd en had verdriet. Ik zag wel dat gij boos op mij waart, en dat mijne wijze van doen u ongepast voorkwam, maar, ziet gij. ik kan geen onrecht en geene laagheid zien zonder daartegen op te komen. Ik vreesde dat gij, om het zwak van mijn grootvader te vleien, u zelf tot dupe liet maken, en…… en……"

»Al ware dat, gij hebt toch notie genoeg van ons point d\’honneur om te begrijpen, dat ik hier niemands tusschenkomst kon aannemen."

»Gij hadt mij bekend dat gij arm waart, dat gij u zelven ontberingen moest opleggen, en nu zulke nuttelooze verspilling, hier. in ons huis! Het was bijna een guet-apens,"