Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/16

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Het was voor de gezelligheid," placht hij te antwoorden, als men hem over deze drukke expositie zijner vaderen en voorvaderen onderhield. »Ja, ja!" werd hem wel eens tegengevoerd, »’t is allermeest omdat gij trotsch zijt op al die mooie wapenschilden."

»Waarom niet, als ik meen te weten, dat zij onbesmet zijn bewaard, en als ik zelf mij heb voorgenomen, er nooit een vlek op te werpen?" antwoordde hij dan vast en met fierheid. Waarheid is, dat hij het »noblesse oblige", in den besten zin opvatte. Het was nooit in hem opgekomen, als een voorname leeglooper rond te slenteren en op de beurzen zijner aanzienlijke kennissen en verwanten te teren. Hij had talent, al had hij geen academischen graad kunnen verwerven, en hij had niet geschroomd met dat talent te woekeren op iedere voegzame wijze. Hij was vlug, hij had orde; al had hij geene vaste inkomsten, hij wist rond te komen en, zooals hij het zelf noemde, het hoofd boven water te houden, en sinds de nood hem de deugd van zuinigheid oplegde, wist hij haar te oefenen met een gemak, of het simpel uit liefhebberij geschiedde. Zijne opgeruimdheid had tot hiertoe door die leefwijze niet geleden. En wellicht bracht de fortuin, die hem zoo plotseling voor de voeten werd gelegd, hem in grooter bezwaren, dan hij tot hiertoe had behoeven te trotseeren. Eene beproeving van zijn karakter was het zeker.

Hij zat voor zijne schrijftafel en was druk aan den arbeid, toen Willem Verheyst zijne kamer binnentrad. Onder een luid gejubel vloog hij op, vatte Willems beide handen in de zijne en riep uit:

»Braaf gedaan! Maar dat had ik ook wel van je verwacht, dat je komen zoudt op mijn eersten alarmkreet. Wat een dwazen brief heb ik je geschreven, niet waar? Later ben ik weer gansch mij zelf geworden, en weet je hoe?" Hij keerde zich weer naar de schrijftafel en liet Verheyst een handvol papieren zien, deerlijk met inkt bemorst. »Dezelfde beweging waarmee ik op dien gedenkwaardigen avond mijne lamp zou hebben omgeworpen, zoo niet de reddende hand van juffrouw Joosting tusschenbeide ware gekomen, was tegelijk van de noodlottigste uitwerking geweest op mijn inktkoker; de goede ziel had maar op het noodigste gelet, maar die inktkoker, helaas! was hare opmerkzaamheid ontsnapt. Eerst moest ik wat bekomen, toen mijn hart uitstorten