Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/179

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»mijn soort" door zijn invectieven had neergeveld; en vraag dan u zelve, of het geen tijd werd dat de derde, die toch mee in de oorlogsverklaring begrepen was, den strijd opnam met eenigszins gelijke wapenen, om de nederlaag van de anderen te wreken en het heldhaftige personage de overtuiging te geven, dat hij… minstens zijn portuur zal vinden, als het er op aankomt, om elkaar zonder menagement de waarheid te zeggen!"

Onder ons gezegd, Willem! de majoor hield zich kras: zij oefende al hare zelfbeheersching om de verschillende indrukken, die zij bij mijn spreken onderging, niet te toonen; maar zij is te impressionabel om er niet alles van gevat te hebben wat ik bedoelde. Zij was opgestaan en scheen met de grootste opmerkzaamheid de gebroken glasruiten te bekijken, om zich eene houding te geven; eensklaps keerde zij zich nu om, met hoogen blos op ’t gelaat; maar er was geen toorn in den blik dien zij op mij vestigde, geene uittarting meer, al trad zij mij kloek en fier onder de oogen terwijl zij sprak:

»Ik moet zeggen, Leo! dat gij ferm afrekening gehouden hebt, en nu, mij dunkt, wij zijn quitte Zijn wij weer vrienden?"

»Ik verlang niet beter, maar dan moet ik ook weten wie ik vóór heb, anders komt er weer misverstand…"

»Lastig mensch! gij schenkt mij ook niets;" en zij stampvoette van ongeduld, terwijl zij het hoofd afwendde.

»Enkel uit voorzorg, geloof mij. Heb ik met Majoor Frans te doen? of… "

»Nu, nu! Francis Mourdaunt vraagt uwe vriendschap!" en zij stak mij beide handen toe en hare oogen vulden zich met tranen, die niet langer waren te bedwingen.

Hoe gaarne had ik ze weggekust; hoe gaarne had ik haar aan mijn hart gesloten, en alles uitgezegd wat daar reeds voor haar sprak; maar het mocht, het moest niet zijn. Zij was opgeschrikt en ik had haar zien verbleeken, toen ik haar in den ochtend met zekere hartstochtelijkheid de hand kuste; ik mocht mijne aanvankelijke overwinning niet prijsgeven uit gebrek aan zelfbeheersching.

»Is het noodig te zeggen, Francis! dat gij reeds hebt wat gij vraagt? Zou ik het gewaagd hebhen tot u te spreken zooals ik deed, zoo ik niet een oprecht, een trouw vriend voor u had willen zijn?"