Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/180

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Dat zie ik in, en daar heb ik behoefte aan. En nu, wil mij eens gul uit zeggen, of gij mij, ondanks alles, niet in uw hart gelijk geeft tegen grootpapa en den kapitein; en ziet gij, dat kwam ik u vragen. De wijze waarop gij het tegen mij opnaamt, bracht mij met mij zelve in strijd, en toch… het waren geen verwijten uit de lucht gegrepen, die ik hun deed, en het is werkelijk wat ik zie komen: de kapitein ruïneert zich voor ons, en mijn grootvader laat het zich aanleunen Dat’s ergerlijk, niet waar?"

»Zeer verkeerd, ik stem het toe."

»Rolf teert van den hoogen boom. ik ben er zeker van; en als de generaal mij ontvalt, blijf ik levenslang met den kapitein opgescheept!"

»Levenslang! dat zou erg zijn."

»Ja! heel erg, maar het kan toch niet anders, want als de man zich arm gemaakt heeft voor ons, dan spreekt het toch wel van zelf, dat ik hem niet verstooten kan; ik mag hem er eens meedreigen, als hij overmoedig is en meent dat wij hem niet missen kunnen, maar doen zal ik het nooit, al zie ik al het verdriet en bezwaar vooruit van zoo’n blok aan het been. En nu vraag ik u, heb ik bij dat alles zoo groot ongelijk, dat ik eens boos word en uitbarst?"

»In den grond hebt gij gelijk; maar gij hebt groot ongelijk in den vorm."

»Och kom! altijd met uwe vormen… "

»Het spijt mij zelf dat ik weer la corde sensible moet aanslaan. »Ik ben niet van de leer que la forme emporte le fond, dat stel ik op den voorgrond; maar toch, eene vrouw die er zich zoo grof tegen vergrijpt, heeft ongelijk, al ware zij overigens nog zoozeer in haar recht."

»Als ik het den kapitein niet eens duchtig zeg, baat het niets."

»Ik heb niets tegen duchtig zeggen waar de verontwaardiging tot spreken dwingt. Maar wie ruw uitvaart, overtuigt zeer zeker zijne partij niet en beleedigt allereerst zich zelf; en zoo het eene vrouw is die in hare drift woorden uitflapt, die een fatsoenlijk man zich schamen zou in hare tegenwoordigheid op zijne lippen te nemen, dan heeft zij zich tegen hare eigene waardigheid vergrepen en moet er op rekenen dat zij met dezelfde munt betaald kan worden, die tij uitgeeft. Ik zou geen oprecht vriend zijn, zoo ik u hier niet waarschuwde. Verbeeld u eens wat het geweest zou zijn, zoo de