Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/190

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

waarbij de preliminairen voor den vrede waren gesteld; aanvankelijk was er aan haar eisch tot vereenvoudiging voldaan; wij teerden heden op de resteerende vleezen van den vorigen dag, met eene voldoende hoeveelheid spinazie en een extraatje voor den generaal, die geen aanmerking maakte toen de fijne wijn achterbleef, maar zich nu op de kwantiteit wreekte en met meesterlijke gemakkelijkheid voor zoo’n bleek en schraal personage een paar flesschen naar binnen sloeg, zonder dat men het hem aanzag. Zoo\’n stille, taaie opeter, die niet eens de franchise had van zijne lage ondeugd, zooals de kapitein,— die er gul voor uitkwam dat hij geen hooger genot kende dan het tafelgenot, dat hij voor zijn buik leefde, boezemde mij een afkeer in, die tot walging steeg, als ik dacht aan ons gesprek op de wandeling.

De gelegenheid om een afzonderlijk woordje met Francis te wisselen, werd mij aan tafel niet geschonken en toch had ik behoefte haar iets te zeggen van den indruk, dien haar lief toilet op mij maakte, wat tegenover eene andere vrouw eene impertinentie zou zijn; want een compliment te maken over hare kleeding op een bepaalden dag is immers het bewijs, dat men eene uitzondering constateert; maar tegenover Francis, die zelve hare gewone achteloosheid op dit punt had erkend, kon de courtoisie, kon het welgevallen zich uiten zonder gevaar.

Toen zij opstond, geneerde ik mij ook niet tegenover de oude heeren, weigerde de sigaar en volgde haar onverwijld naar het salon; maar ook de kapitein was gevolgd, en nu, over een stoel leunende vroeg hij ootmoedig:

»Wat zegt mijn majoor nu; heb ik geen pluimpje verdiend?"

»Welzeker," gaf zij ten antwoord, maar haar gelaat betrok. Ik vatte waarom.

»Eilieve, kapitein!" nam ik de vrijheid halfluid tot dezen te zeggen, »begrijpt gij niet hoezeer het mijne nicht ergert dat gij haar altijd met dien gehaten bijnaam aanspreekt? Ziet gij niet hoezeer zij eene freule Mordaunt is, van hare elegante chaussure af tot de toppen der fijne vingeren toe, als zij zich zelve wil zijn."

»Och, ik ben ook een domkop om daar niet beter op te letten; maar ’t is waarheid wat gij zegt, jonker! Excuseer, freule! de gewoonte, de ingeroeste gewoonte!"

»Gij en ik moeten met onze gewoonten breken, kapitein!" sprak zij