Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/191

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zacht, doch met nadruk; »want wij zijn op den verkeerden weg; is het niet zoo, jonker?"

»Excuseer mij, freule! dat ik u dit niet kan toestemmen; reeds de erkenning daarvan is een stap vooruit;" en naar haar toegaande, fluisterde ik haar in: »Mag ik u gelukwenschen met uwe gracieuse metamorphose?"

»Gelukwenschen? Neen!" hernam zij ras en zacht, »want ik voel mij niet thuis in mij zelve, en in gêne ligt het geluk niet."

»Mag ik een woordje spreken, eer de freule met den jonker philosopheeren gaat?" viel de kapitein in; »als de generaal er bij is, kunnen wij er niet over praten. Hoe denkt de freule over het vieren van den verjaardag; ik had mij voorgesteld dat het ditmaal eens recht luisterrijk zou zijn; maar als ik hoor van een verkeerden weg en van veranderingen en zulk gesnor, dan word ik haast bang dat mijn plannetje in duigen zal vallen."

»Een plannetje, een verjaardag! Wie is er dan jarig?" vroeg Francis in verstrooiing.

»Wel, de generaal overmorgen! Hij wordt zes-en-zeventig, en ik dacht zoo, de freule zal dat aardig vinden; maar van ochtend hadden mijne preparatieven al zoo weinig succes, dat…"

»O zoo, dat was het dus?"

»Juist dat, en nu de jonker blijft, hebben wij ten minste één gast meer!"

»Ga nu in ’s Hemels naam uw gang, Rolf! Grootpapa moet gefêteerd worden, daar hebt gij gelijk in, maar nu…"

»Poets ik hem, dat spreekt vanzelf," zei Rolf opgeruimd, en tot zijne eer zeg ik het, hij bleef ook niet langer aarzelen of om ons heendraaien toen hij eens carte blanche had voor de feestviering; maar schoof zorgvuldig de porte-brisé achter zich toe, als om ons van de eetzaal te isoleeren… Ik trok een lange tabouret naar mij toe, en ging tegenover Francis zitten, die het hoofd op de canapé liet rusten in diepe zwaarmoedigheid.

»Gij wilt niet van geluk hooren, Francis! Gij klaagt van gêne," sprak ik zacht, »dat grieft mij; het was mij waarlijk niet te doen om u somber en ontstemd te zien; is het u dan in ernst zoo groot een dwang, om u te toon en wat gij inderdaad zijt: eene vrouw, eene beminnelijke vrouw?"

»Ik weet niet wat gij beminnelijks in mij zien kunt, jonker van