»Nu, goed, als hij een meester gevonden heeft, en… en… daar ben ik gelukkig nog niet."
»Gelooft gij dat, Francis?" vroeg ik, haar zacht, maar doordringend in de oogen ziende.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Als Francis de lucht in ging, was er voor mij geen reden om thuis te blijven; ik nam mijn hoed en steeg langzaam het perron af, in ’t onzekere welken weg ik zou nemen, toen Frits, die naast een der aloë-vazen stond te droomen, mij met een leuk gezicht vertelde, dat de freule in den tuin was: ik volgde die aanwijzing en trof haar op het punt om door de tuindeur weg te sluipen.
»Mag ik u vragen waar dat heengaat, genadige vrijvrouwe?" sprak ik schertsend.
»Naar de ruïe om de zon te zien ondergaan! ’t Is een heerlijke lente-middag; heeft jonker van Zonshoven lust om mee op te wandelen?"
»Het was, meende ik, de afspraak dat wij die samen zouden gaan zien. Wilt gij mijn arm?"
»Nog niet; wij hebben eerst nog een lastig eind weg en moeten zien heen te komen door struik en heg, door dik en dun, eer wij het