Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/221

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Hoog noodig! dat hij haar het hoofd doet draaien!" sprak mijn grootvader met stijgende ergernis.

»Dat heeft geen nood; het hare is veel te degelijk om zoo licht duizelig te worden. Zij is daarenboven eene Mordaunt en niet zoo weekelijk opgevoed om zich met jongemeisjesgrillen in te laten"

»Gij zijt wel wat al te naïef, sir John!" — de stem van den majoor klonk streng en bitter — »of… van eene gerustheid die mij onverklaarbaar is."

»Dat zou zij niet langer zijn, en gij zoudt deze gerustheid deelen, mijnheer, zoo gij lord William kendet als ik! Every inch a gentleman, sir! en zoo hij ook maar vermoedde dat zulke argwaan in ons kon opkomen, ben ik zeker dat hij geen uur langer hier in huis zou vertoeven. Ik begrijp wel, wat u eenigszins tegen hem inneemt. Hij speelt niet; wij hebben weinig aan zijn gezelschap en hij heeft u hier verdrongen. Dat spijt mij zelf; dan, ik kon niet weten dat gij zoo spoedig uit den Haag zoudt terugkeeren. En, om de waarheid te zeggen, mylord is generous, most generous, en ik ben hem zekere égards schuldig."

»Dat geloof ik gaarne, maar… moet Francis daaraan worden opgeofferd?"

»Francis wordt niet opgeofferd, dat verzeker ik u. Integendeel, het is voor haar van het grootste belang dat wij als vrienden scheiden. Daarbij, hij zal niet lang meer bij ons blijven. Hij is tot president verkozen van ik weet niet welk archeologisch genootschap en moet de zittingen bijwonen in Londen. Ook kreeg hij dezen ochtend de tijding, dat de onaangename zaak, die hem naar het continent de wijk deed nemen, zoo goed als geschikt is. Hij vreesde een lastig proces, dat hem verdriet en ergernis zou geven. Het blijkt dat de mediateurs het eens zijn geworden. Zijne vrouw, die met hare familie in het Zuiden reist, heeft hem een ootmoedigen brief geschreven en wenscht vergiffenis en verzoening. Hij deelde mij mee, dat hij nog niet besloten is, maar dat hij toch tegen eene scheiding opzag en vermoedelijk…… "

Sir John zweeg plotseling; de heeren wandelden op! ik zag den kamerdienaar van lord William aankomen en met hem spreken. Had een hunner opgekeken, hij zou mij hebben gezien in ademlooze spanning tegen het balkon geleund, als een steenen beeld, de verpersoonlijking van stomme verslagenheid. Toen zij