Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/222

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

reeds lang weg waren, bleef ik nog zóó staan, als vastgenageld aan die plek. Ik had de kracht, den moed gehad om ten einde toe te luisteren; de zelfbeheersching om door geen kreet of uitroep een gesprek te storen dat mij zulke verpletterende ophelrleringen gaf. Toen ik eindelijk uit die onbewegelijkheid oprees, was het met een kreet van smart en bitterheid, dien ik niet kon weerhouden. Ik was aan mij zelve ontdekt! Ja! mijn grootvader had goed gezien. Die aanhankelijkheid, die vrijwillige overgave van al mijn willen en denken aan zijn wil en wensch, die gewaarwording van onuitsprekelijke blijdschap in zijne tegenwoordigheid, als hij mij toesprak, zich met mij bezighield, bovenal als hij met zijn sprekenden blik, met zijn betooverenden glimlach mij zijne goedkeuring uitdrukte — dat was liefde! Liefde, die gloed van ijver, dien ik in mij voelde voor alles waarin hij belang stelde; liefde, die zucht voor poëzie en letteren, waarmede hij mij had bezield. Wel is waar eene liefde, die niets had van de zottelijke teederheid waarmee ik andere jongelieden elkander zag omgeven en die niet dan mijn afkeer wekte, maar toch liefde, en die nu op eens tot een verboden, een schuldigen hartstocht werd misvormd; want het licht dat mij opging over den man dien ik lief had was als een fakkel waardoor alles in mij tot vuur en vlam werd, vlamme van haat en verontwaardiging, die helaas den liefdegloed niet verteerde, maar te feller branden deed. Had ik mij zelve bedrogen en onbewust toegegeven aan de aantrekkingskracht, die van dien vreemdeling uitging, hij zelf, hij had zich niet aldus kunnen vergissen en hij had mij bedrogen, hij had mij althans in onwetendheid ge laten over ’t geen mij eerst noodig was te weten. En toch, in later tijd over deze eerste groote smart nader kende, begreep ik, dat het gevaar voor mij nauwelijks minder zou zijn geweest al had ik die kennis gehad, want het was zijn persoon, die zulk een toovermacht over mij oefende, niet zijne positie. Onnadenkend had ik mij overgegeven aan mijn gevoel, zonder te berekenen waar het mij kon heenvoeren, zonder er iets van te wachten voor de toekomst. Maar toch wekte de zekerheid dat ik dien man liefhad en dat hij niets voor mij zou kunnen zijn dan… een Mentor, zooals mijn vader zich uitdrukte, bij mij eene onbeschrijfelijke gewaarwording van teleurstelling en toorn. Hoe koelbloedig en onbarmhartig had hij dan met mij gespeeld, hij de man van leeftijd en ervaring, die zoo scherpzinnig was en zooveel