Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/223

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

menschenkennis bezat. Had hij, hij er dan niet om gedacht, dat deze omgang voor mij zijne gevaren had; had hij ze niet geteld, omdat hij zelf ze niet vreesde en ze mij alleen raakten! Zelf wist hij zich immers onkwetsbaar; mogelijk had hij die vrouw, die hun verre was, zóó lief, dat hij gepantserd was tegen iedere andere liefde. Waarheid is, dat hij nooit den toon van den hartstocht tegen mij had aangeslagen. Een blik van welgevallen, een glimlach van goedkeuring, een handdruk van vriendschap was alles wat hij mij geschonken had, en dat was mij ook genoeg geweest. Eens slechts, ik herinner het mij maar al te goed, had hij met zekere hartstochtelijkheid mijne hand gekust, toen ik, ik weet niet meer welken zijner wenschen geraden en vervuld had. Dien nacht sliep ik niet van trots en weelde, maar des anderen daags had hij mij met zulk een ijzige strakheid bejegend, of hij mij, als zich zelf, dat oogenblik voor goed wilde doen vergeten, en scheen er niet op te letten, hoezeer ik onder die stugge luim leed.

Nu wilde ik hem dat alles verwijten, alles op eens uitstorten wat in mij omging, en hem daarna doen zien, hoe diep hij in mijne achting was gedaald; want te verbergen wat in mij om ging, dat voor hem te verbergen als ik eens tot spreken kwam, dat was voor mij eene onmogelijkheid. Maar de gelegenheid om hem terstond bij zijne thuiskomst te spreken bood zich niet aan. Wel ging ik in zijne studeerkamer, in de hoop hem weldra te zien binnenkomen, maar ik vond er slechts zijn kamerdienaar, die mij mededeelde, dat Mylord een bezoek had te brengen bij zekeren bankier en niet vóór den eten thuis zoude zijn. Ik moest mij dus inhouden en zooveel mogelijk mijn aplomb hernemen, om aan tafel niets te laten blijken; maar dat ging boven mijne macht. En ook waartoe? hoe eerder hij het nu begreep dat ik hem haatte en minachtte, hoe beter. Ik wist waarmee ik hem kon ergeren, en ik besloot hem geene ergernis te sparen. Ik las de bevreemding op zijn gelaat, afkeuring in zijne blikken, maar de betoovering die hij op mij oefende was gebroken; dat moest hij weten, en ik ging voort hem te tergen en te kwellen. Toen hij begreep dat er opzet in lag, deed hij of hij niets bemerkte, en ik hield vol tot aan het dessert, waarna ik mij niet als gewoonlijk verwijderde om de heeren aan hunne sigaren te laten. Ik herinnerde mij dat ik ook rooken kon, zocht eene lichte sigaar