Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/23

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

u zeggen, dat de beschikkingen eener overledene niet bediscussieerd mogen worden, en dat men er zich zooveel doenlijk naar voegen moet. Blijkt u dat inderdaad onmogelijk bij nader onderzoek, welnu, dan is het nog niet te laat om terug te treden."

»Voorloopig heb ik in dien zin aan den notaris geschreven. Ik voel wel dat ik beproeven moet of er iets van dat huwelijk kan komen; ik ben het in de eerste plaats aan het jonge meisje verplicht, maar om de waarheid te zeggen: ik zou zoo graag willen dat een ander dan ik, gij bij voorbeeld, de eenige wien ik op dat punt volkomen vertrouwen kan, eens een kijkje kon nemen van de familie von Zwenken, van de jonge dame allermeest, eer ik zelf optrad, ’t geen zoo heel decisief zou zijn…" .

»Hoe gij u nu reeds de airs geeft van een millionair!" viel Verheyst in. »De preliminairen van zijn huwelijk te laten openen per ambassadeur! Jammer, waarde patroon, dat ik volstrekt niet in de gelegenheid ben uwe opdracht te aanvaarden. Wie weet hoe ver de serviliteit voor uw aanstaanden rijkdom mij anders nog vervoerd zoude hebben!" Er was eene mengeling van spot en gekrenktheid in den toon van dit antwoord, die Leopold deed opschrikken.

»Dit verwijt is immers geen meenens?" vroeg hij getroffen. »Gij weet wel dat ik niets kon bedoelen dan een vriendendienst vragen aan den eenige, wiens scherpzinnigheid en helder oordeel ik beter vertrouwen zou dan mijn eigen blik, door allerlei strijdige aandoeningen licht beneveld!"

»Wees gerust, zóó heb ik het ook opgenomen; ik wilde u slechts een weinig plagen, maar ongelukkig is het beletsel dat ik aanvoerde geen scherts, maar strenge ernst. Ik moet morgen hier in den Haag blijven voor mijne eigene zaken, en daarna heb ik geen dag, geen uur meer te verliezen, om de laatste aanstalten te maken voor mijne groote reis."

»Van welke groote reis spreekt gij?"

»’t Is waar ook, wij hadden het zoo druk met uwe zaken, dat ik vergat u van de mijne te vertellen. Als gij mij niet uitgenoodigd hadt bij u te komen, zou ik u toch morgen in den loop van den dag eens opgezocht hebben om u mede te deelen wat mij is overkomen…"

»Toch geen kwaad?" vroeg Leopold, hem ernstig aanziende.

»Neen, neen! ontstel maar niet. Gij zijt niet de eenige wien