Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/247

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Gij meent den generaal."

»Generaal! zoo, en denkelijk gepensioneerd? Ik ben eenige jaren buitenslands geweest…"

»Nu dan! ik zal de freule Mordaunt opzoeken en haar vragen waar zij master Smithson een onderhoud wil toestaan…"

»Goed! maar zeg dan liever niet, master Smithson, want onder dien naam kent zij mij toch niet."

»Zeg mij dan kort en goed dien uwer namen, waaronder zij u wel kent."

»Vraag haar of zij iemand van hare familie die zich Rudolf noemt een oogenblik wil te woord staan."

»Ik zal dat verzoek overbrengen, mits gij mij belooft er in te berusten als zij het afslaat."

»Hm! gij maakt zooveel omstandigheden; men zou haast zeggen dat gij zoo iets waart als… haar verloofde, of… haar pretendent, als het niet al te onwaarschijnlijk ware."

»Waarom zou dat zoo onwaarschijnlijk zijn?" vroeg ik gespannen, want ik was altijd bezield door zekere onrust dat er in het verleden van Francis eenige geheimzinnige hindernis school, die mijn geluk in den weg stond; en het viel mij in, dat deze man daar iets van weten kon.

»Wel, ik heb altijd gehoord, dat Francis Mordaunt meer roeping had om een bataillon te commandeeren, dan om haar fieren nek te krommen onder \’t huwelijksjuk."

»Was het anders niet!" dacht ik, en hernam:

»Moet zij zich dan onveranderlijk gelijk blijven?"

»Wat dat betreft, het: souvent femme varie is de regel; zij zou eene exceptie kunnen zijn. Maar after all is zij eene vrouw… Dus zijt GIJ de gelukkige ", hervatte hij op eens in veranderden toon, en mij aanziende met een spotachtigen glimlach, terwijl zijne ondeugende oogen van schalkheid tintelden.

»Ik zou het werkelijk tot een groot geluk rekenen, zoo freule Mordaunt om mijnentwille zulke inconsequentie kon begaan," viel ik in, op een toon van strakken ernst, die zijn spotlust eenigszins matigde; »maar… tot hiertoe ben ik voor haar niets dan een neef. Ik ben Leopold van Zonshoven, geparenteerd aan haar grootvader."

»Nu, op mijn woord! gij zijt een paladijn, die met ijver over de eer der familie waakt. Zoo zijn wij denkelijk neven, want