Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/249

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Iemand, die zegt familie van u te wezen en die geen anderen naam opgeven wil dan dien van Rudolf."

Zij werd bleek en fronsde het voorhoofd.

»Mijn hemel! hoe komt die ongeluksvogel nu hier?"

Ik deelde haar mede, op welke zonderlinge wijze die man was binnengedrongen.

»Ja, dat’s er wel een van hem," sprak ze, eer wrevelig dan getroffen. »En gij zegt dat hij mij spreken wil?"

»Maar als gij ’t verlangt, zal ik hem den weg uitzenden dien hij gekomen is."

»Neen, neen! dat moet niet zijn; geen geweld, geene opschudding. Wij moeten zien hem weg te krijgen zonder dat de generaal er iets van merkt, dat is het voornaamste. Ik ga met u mee, Leo! Gij moet ditmaal maar eens niet naar de vormen zien; ik heb u gewaarschuwd dat het hier wat vreemd toegaat. Hoe ziet hij er uit? Armelijk, slordig?" vroeg zij onder ’t voortgaan.

»Hij is fatsoenlijk gekleed; hij heeft wel iets vreemds en stelt zich wat vrijpostig aan, maar hij heeft gansch niet het voorkomen, noch de manieren van een vagebond."

»Dat is hij ook niet, maar… hij is er niet beter om. Integendeel, iemand zonder geboorte en zonder opvoedIng zou men kunnen vergeven wat in hem onvergefelijk is."

»Gij zegt dat gij veel voor hem over hebt."

»Ik heb ten minste voor hem gedaan al wat ik kon, meer dan ik mocht wellicht. En toch, hoe beloont hij het nu weer! Met mij opnieuw te komen plagen, wie weet voor welke onaangename zaak!" Kennelijk was zij eer door verdriet en ergernis getroffen dan door eenige zachtere gemoedsbeweging. Die man was haar niets dan een lastpost, zooals men ze aantreft in bijna iedere familie , die het budget van de huiselijke zorgen verhoogen en de som van ’t huiselijk geluk vreeselijk bekorten. Dit bedenkende, meen de ik haar gerust te stellen met te zeggen:

»Ik moet u verzekeren dat hij geen geld komt vragen."

»Ik ken dat! Maar zeker is het, dat ik niets meer voor hem doen kan op dat punt. Och, Leo! ik heb een voorgevoel dat die man hier onheil komt aanrichten. Blijf bij mij, ik zal het noodig hebben."

Wij stonden bij de deur van mijne kamer. Zij greep mijn arm, als had zij behoefte aan steun. Ik drukte hare hand met een zwijgende belofte en wij traden binnen.