Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/250

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Master Smithson, of mijnheer Rudolf, had geen onbescheiden gebruik gemaakt van mijne afwezendheid, dat was blijkbaar. Hij had zich uitgestrekt op de sofa en was zoo ingedommeld. Francis stond voor hem eer hij er op verdacht kon zijn. Hij sprong verrast op en scheen willens haar te omhelzen; maar zij trad koel en waardig achteruit en voorkwam die begroeting door hem de hand toe te steken. Hij scheen er niet over gekrenkt. Integendeel, hij liet den lossen, overmoedigen toon, dien hij tegen mij gevoerd had, varen toen hij tegen Francis sprak; hij was kennelijk wat verlegen met zijne houding; zijne stem klonk dof en hij scheen geen moed te hebben haar aan te zien.

»Ik kon mij wel voorstellen, Francis! dat mijne terugkomst u geene blijde verrassing zou zijn, maar toch…"

»Het is tegen de afspraak, dat zult gij mij toestemmen. Gij hadt beloofd, op uw woord beloofd, mijnheer! dat gij in Amerika zoudt blijven, of het u daar meeliep al of niet. Ik meende de zekerheid te hebben, dat gij althans de grenzen van uw vaderland niet weer zoudt overschrijden, en toch… "

»Sta ik hier weer voor u, dat moet u tegenvallen. Ik begrijp het; maar toch, veroordeel mij niet onverhoord. Mogelijk vindt gij mij minder schuldig dan gij nu meent."

»Onvoorzichtig althans zijt gij in hooge mate. Hier heen te komen, hier naar de Werve, waar gij zoo licht herkend kunt worden!"

»Wat dat betreft, my dear! laat die zorgen varen; daar tegen weet ik mijne maatregelen te nemen. Maar dat ik mijn woord brak, mijn woord aan U, dat is eene ondankbaarheid waarvoor ik u in alle ootmoedigheid vergiffenis wil vragen! En hij nam de houding aan of hij de knie voor haar zou buigen.

»Wat ik u bidden mag, speel geen comedie," sprak zij koel en met kennelijken weerzin, nog meer terugwijkend.

»De Hemel beware mij! Comediespelen! Om het lieve brood en op de planken, dat is wat anders, daar heb ik er het mijne aan gedaan; maar in ’t werkelijk leven, tegenover hen die ik acht en liefheb, tegenover u, Francis, bovenal, mag ik zeggen dat ik waar en eerlijk ben, zoo goed als gij zelve, en als gij mij uwe vergiffenis nu nog niet schenken wilt, zult gij het toch doen als ik mijne verantwoording heb afgelegd… Ik had het vaste voornemen u de jammerlijke personage die ik ben niet meer onder de oogen te brengen; maar een mensch wordt gedreven