Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/251

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

door zijn noodlot, precies in tegenovergestelde richting van die hij zelf wil; ik heb niet tegen den stroom kunnen oproeien, ziedaar alles; ik heb allerlei wonderlijke avonturen gehad."

»Ja, van avonturen houdt gij, dat is bekend."

»Ik heb ze ditmaal niet gezocht, dit verzeker ik u op mijn woord. Dan, eer ik ze u vertel, moet ik weten of ik mij veilig kan uitlaten in tegenwoordigheid van een derde. Ik had, om de waarheid te zeggen, op een tête-à-tête gerekend."

Al sprekende zag hij naar mij om. Ik had mij teruggetrokken aan de andere zijde van ’t vertrek, bij den schoorsteen, en bleef daar staan, tegen de rijke marmeren ornamenten geleund; ik wilde niet heengaan voordat ik de zekerheid had dat Francis niet door hem beleedigd zou worden en dat zij zelve verlangde met hem alleen te zijn; maar zijn woord was nu zoo rechtstreeks aan mij, dat ik, verlegen over mijne indiscretie, de houding aannam van het vertrek te willen verlaten.

»Blijf Leo!" riep Francis mij toe.

»Maar Francis!" sprak Rudolf gekrenkt en met tranen in de oogen. »Gij weet toch wel dat gij tegen mij geen beschermer behoeft. Op uw wenk buig ik mij neer met het voorhoofd ter aarde; wat zoudt gij van mij te duchten hebben?"

»Geen geweld, dat weet ik wel; maar ik wil niet altijd om uwentwil verdacht en gelasterd worden. Ik hecht er aan, Leo, dat gij getuige zult zijn bij ’t geen er voorvalt tusschen mijnheer en mij. Ik wil niet dat er schijn van geheimzinnigheid zal rusten op hetgeen, wat mij aangaat, het volle licht kan velen; en wat uwe veiligheid betreft, Rudolf, ik sta in voor mijn neef, jonker van Zonshoven. Gij kunt hier gerust zeggen wie gij zijt. HIJ zal WOORD houden als hij stilzwijgendheid belooft."

Ik boog mij tot eenig antwoord en schoof een armstoel voor haar aan, daar mijnheer Rudolf de vrijheid had genomen weer op de sofa plaats te nemen.

»C’est qu’il y va de la vie!" zei hij, even de schouders ophalende. »Willens of onwillens eene indiscretie, en ’t is met mij gedaan. Maar het zegt ook niet zooveel; ik waag mijn hals tegenwoordig toch iederen dag! Nu dan, mijnheer!" ging hij voort, opstaande en zich tegen mij buigende met een theatrale houding. Ik zou met Ravenswood kunnen zingen, als mijn stem niet zoo versleten was: