Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/262

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nenhand noodig." En reeds omklemde hij de mijne, om zich daarvan meester te maken.

Ik kon die aanmatiging niet dulden; de wereldorde scheen mij omgekeerd, dat hij mij wilde dwingen, een koetsier, een wezen dat ik als kind reeds als mijn lijfeigene had beschouwd.

Ik wees hem terug, met drift, met gekrenktheid, en wilde ’t niet opgeven. Op hetzelfde oogenblik, als had de Hemel mij willen waarschuwen of mijn overmoed straffen, schoot er een felle bliksemstraal neer; de donder rolde, de paarden schrikte, werden schichtig, steigerden. Blount sprong van den bok, denkeIijk met het kloeke besluit om zich voor de paarden te werpen en ze te doen stilstaan, of met geweld om te wenden, hetzij uit zucht tot zelfbehoud en om te ontkomen aan het gevaar dat hij voorzag. Van schrik verlamd over zijn radeloos beginnen, liet ik de leidsels schieten… en… de verwilderde dieren gingen door! gingen door over het lichaam van Blount, die zijn sprong had gemist. In ontzetting, in wilde wanhoop waagde ik zelve den sprong, die mij het leven had kunnen kosten, doch die door de stoutheid zelve mij redde; de dreuning van den schok had mij alleen duizelig gemaakt. Toen ik weer tot mij zelve kwam was het om te zien wat er gebeurd was, wat mij levenslang als eene bloedschuld zal drukken. Harry Blount lag verpletterd ter aarde en heeft geen uur meer geleefd!"

Bleek als ware zij zelve een lijk, zonk Francis op de sofa en eindigde onder snikken:

»Ziedaar, Rudolf, waarom ik nooit meer van dien ongelukkige kan hooren zonder dat dit afgrijselijk tooneel mij weer levendig voor de oogen staat."

»Het is almachtig jammer, Francis!" sprak Rudolf, ook bewogen, ten ik zou voor u wenschen dat ik in plaats van Blount dat ongeluk had gehad; dat was een lastpost minder voor u geweest, en die ferme jongen had nog pleizier kunnen hebben van zijn leven. Maar nu het anders is uitgevallen, moet gij het u maar niet te veel aantrekken; er gebeuren zoo dikwijls zulke ongelukken, zonder dat men daarom zich beschuldigt; gij hadt er immers ook mee om koud kunnen zijn, kindlief! Ik heb er zelf ook al wat van beleefd, dat kan ik zeggen; ik heb er menigeen van ’t paard zien vallen die niet weer opstond. Doch wat zal men daar tegen doen: wachten tot je beurt