Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/276

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

doorgebracht en dat men mijn gezicht wel vergeten zou zijn; ik hoopte zelfs, dat na die langdurige vrijwillige ballingschap de spons zou gehaald zijn over mijne vroegere misstappen. Ik schreef aan Francis, dat ik voor korten tijd naar Holland dacht terug te keeren, en onder welke omstandigheden. Mijn aanstaande hare familie en de verdere tochtgenooten hadden zich te Hamburg ingescheept naar Engeland, waar ik mij uit Holland bij hen zou voegen, zoo ras ik geslaagd was in mijne wenschen. Maar het antwoord dat ik kreeg was op dat punt alles behalve geruststellend. Mijn vader, die kolonel was geworden en het bevel voerde in de kleine vestingstad Z., was zoo weinig ingenomen met mijne plannen, bovenal zoo weinig verheugd met de tijding, dat ik nog leefde en dacht weer te keeren, dat Francis mij dit laatste ernstig ontraadde. Zij wees op de gevaren die ik kon loopen en die de kolonel niet voornemens was af te wenden; met andere woorden: mijn eigen vader zou mij laten vatten en aan een krijgsraad over leveren, als ik het waagde hem onder de oogen te komen. Dat vond ik wreed, onmenschelijk, onmogelijk, en ik geloofde het niet! Ik verbeeldde mij dat Francis maar dreigde om mij af te schrikken; ik waagde het er op, kwam vermomd en door valsch haar en knevels onkenbaar gemaakt te Z. en trachtte toegang te verkrijgen tot het huis van den kolonel. Zijn adjudant, die er zeker op afgericht was, ontving mij en deelde mij de verkwikkende tijding mee, dat ik den commandant der vesting niet zou zien; dat er geen kwestie kon zijn van een weergekeerden zoon, daar de dood van den jongen Rudolf von Zwenken was geconstateerd, en dat iemand die er zich voor uitgaf niets kon zijn dan een indringer en bedrieger, over wien men kort en goed recht zou doen als hij lastig werd en zijn bedrog volhield. Daarop was ik niet verdacht geweest. Ik was dood, ik moest dood blijven, en zoo ik mijne identiteit wilde bewijzen, was dat zoo goed als mijn eigen doodvonnis onderschrijven. Ik herhaalde de poging niet; maar Francis ontfermde zich toch over mij. Zij zocht mij op, zij hielp mij voort. Zij lenigde de bitterheid van dit verstooten. Gij weet het overige, gij weet wat er voor haar uit volgde."

»En gij gelooft dat het daarom is, dat zij u ditmaal zoo hard bejegende?"

»Vooreerst omdat ik nu weer teruggekomen ben tegen belofte, dat is waar; maar allermeest, ik zie dat nu in, om die ongeluk-