Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/277

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kige zaak van de wissels — om datgene waaraan ik niet schuldig ben, zooals \’t meer gaat. Doch ik zal mij die schuld nu maar laten aanleunen: een schreef je meer op mijn kerfstok is zoo erg niet, terwijl Francis al te ongelukkig zou zijn, als ik haar te kennen gaf, welk vermoeden ik heb gevat."

»Hebt gij werkelijk een vermoeden?"

»Ja, er is mij een licht opgegaan. Hebt gij nog wat geduld om naar mij te luisteren? Ziet gij, ik heb zwakheden, maar niet eigenlijk datgene wat men hartstochten noemt. »Le vin, le jeu, les belles" hebben mij beurtelings veel geld, tijd en rust gekost; en nog ben ik op zekere punten een groot kind; maar eene passie, eene passie die niets ontziet om hare voldoening te hebben, en waar men een groot misdadiger of een groot man door wordt, zulke passie houd ik er niet op na; dat ligt zeker aan de wuftheid mijner natuur. Maar er is iemand in mijne familie, die er wel door bezeten is… In mijne jeugd heb ik daar zoo niet op gelet, niet over nagedacht althans. Later was ik niet veel in de gelegenheid hem te observeeren; maar eens, eens heb ik hem waargenomen, terwijl ik duizend redenen had om mijn incognito te bewaren. Gij zijt een van de menschen die zwijgen kunnen niet waar? anders had Francis niet voor u ingestaan. Zoo bewaar datgene wat ik u nu ga zeggen als een diep geheim voor haar; want het zou haar bitter verdriet doen, en zij heeft toch al zoo\’n onpleizierig leven."

»Gij kunt er staat op maken. Om Francis leed of last te sparen, zou ik veel doen of laten."

»Ook blijf ik gelooven, al houdt gij u nog zoo leuk, dat gij nog wel eens nader aan de familie geparenteerd zult worden; daarom is het ook goed dat gij alles weet. Mogelijk wordt gij eens geroepen om heel wat linge sale uit te wasschen. Luister! Maar neen! wacht even tot ik dit laatste glas heb gedronken; mijne keel is droog van het praten." Eerst na eenige seconden rusten gin hij voort:

»Onder al de métiers die ik heb waargenomen, staande mijne omzwervingen in Duitschland, is er ook een, dat niet precies tot de achtingswaardigste behoort, maar dat de nood mij dwong aan te nemen. Ik ben croupier geweest bij eene speelbank. Ik heb er mijn vader, mijn eigen ongelukkigen vader, zien spelen met een acharnement, dat mij de oogen opende voor het diep ver-