Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/287

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tigheid hem, dien ze nog altijd »den landheer" noemden, geluk wenschen. Grootje was thuis gebleven; anders eene curiositeit, die het huis van de Roselaers nog in vollen glans had gekend, en voorts enkele dorpelingen, die om de eene of andere reden den generaal nog erkenden en dit op deze wijze toonden. Dit alles moest van waterchocolade en broodjes worden voorzien.

Francis had het druk, maar zij was kennelijk in haar schik de chatelaine te kunnen spelen, en ik vond het een kansje haar zoo eens te kunnen gadeslaan. Complimenteus was zij met niemand, zelfs niet met den burgemeester, die zich per extra-ordinaire ditmaal vertoonde, zeker om den logeergast wat meer van nabij te zien; die banale beleefdheid, die sommige menschen drijft om charmant te zijn tegen iedereen en het tegendeel te zeggen van ’t geen zij meenen, wist zij niet te oefenen, noch wilde dat; maar zij bezat la politesse du coeur, en daarom ging alles haar natuurlijk en ongekunsteld af. De generaal pruttelde, want zijn gewoon déjeuner was een weinigje gemankeerd; hij moest het met de algemeene tractatie, den kolossalen boerentulband en de broodjes doen. Francis maakte er haar excuus over aan Willibald, terwijl zij er bij voegde, dat het diner alles goed zou maken, zoo zij hoopte.

»’t Is perfect zooals het is, freule! maar wat het diner betreft, ik kan niet blijven."

»Gekheid! ik sta niet toe, dat gij heengaat."

»Te vier ure komt het rijtuig om mij te halen; ik mag niet later dan zeven ure te A terug zijn.

»Daar is hier nog wel een stal; wij eten vroeg en gij komt maar een uurtje later te A; of zijn ’t dienstzaken?"

»Ik kom van Z; de dienstzaken zijn van ochtend afgedaan, maar, om de waarheid te zeggen, ik heb met mijne vrouw eene uitnoodiging voor eene soirée bij den kolonel!"

»Gij zult mij ernstig boos maken als gij niet blijft."

»Dat zou mij spijten, want ik ben juist gekomen om u eene gunst te vragen die ik hoop dat gij zult inwilligen."

»Ik willig niet; in, dat weet gij vooruit, als ik mijn zin niet krijg."

»Ja, gij zijt eene aartsdespote, dat weet ik nog vanouds; zoo zal ik er mijn hoofd maar onder buigen, want ik wil u in een goed humeur brengen voor mijn aanzoek."