Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/326

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

maken; maar nu het uitgesproken is, moet er eene beslissing zijn, ik moet u verlaten voor altijd, of ik moet uw echtgenoot worden, en dat wil ik, Francis! met eene vastheid van wil die al uwe zwarigheden voor niets acht."

»Leo! Leo!" riep zij opstaande, alsof zij mij wilde ontvlieden; maar toch zonder zich af te keeren, »spreek zoo niet tegen mij, niet op dien toon van wegslepend geweld, niet met dien gloed in \’t oog; niemand heeft ooit zóó tot mij gesproken; niemand heeft mij hartstochtelijk liefgehad; gij brengt mij buiten mij zelve; gij leidt mij in verzoeking; maar ik moet u weerstaan! want ik mag uw ongeluk niet kiezen, al zou het mij nòg zooveel kosten; " hare stem sidderde van heftige ontroering, een hoog rood overtoog hare wangen, en hare oogen weerkaatsten iets van dien eigen gloed die de mijnen deed vonkelen.

Ik nam beide hare handen in de mijne en sprak met vastheid:

»Als de scheiding u iets kost, Francis! scheiden wij NIET!"

»Het is bedwelmend, Leo! de… de… mogelijkheid dat ik… ik nog gelukkig zou kunnen zijn," stamelde zij.

»Het is genoeg, Francis! gij zijt de mijne. Ik laat u niet meer los. Leg uwe hand in de mijne voor het leven."

»Voor het leven!" herhaalde zij nu vast en besloten, maar met trillende lippen; zij werd bleek, zoo bleek, dat ik opsprong om haar te ondersteunen. Zij was eene bezwijming nabij.

»Leo! ik ben de uwe! Ik vertrouw mij aan u, ik heb u lief zooals, ik nooit.… nooit heb liefgehad," stamelde zij, terwijl ik haar in mijne armen hield opgericht,

»Eindelijk!" juichte ik, en drukte den eersten kus der liefde op hare lippen.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Het spreekt vanzelf dat wij te laat kwamen om aan het luncheon deel te nemen; maar wij hadden er ook geene behoefte aan. Wij hadden in het teruggaan elkaar zooveel te zeggen gehad, dat wij er geene woorden voor hadden gevonden, en alleen zwijgend naast elkaar waren voortgegaan, zij leunende op mijn arm, of zij behoefte had aan steun; wij liepen langzaam, altijd meer langzaam, hoe meer wij het kasteel naderden, als kinderen die uit spelen zijn en geen haast hebben om thuis te komen. En zoo