Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

stondt aan te kijken, zou ik je vierkant den rug toedraaien, om je nooit weer op te zoeken."

»Ik ben u de toelichting schuldig," hervatte Leopold, goelijk lachend. »Moeder maakte mij wijs, dat ik op den ridder geleek als ik mijn booze, weerbarstige buien had en de — onbeschaamdheid pleegde… (lieve, arme moeder, wat hebt gij mij veel te vergeven gehad, hoe kondet gij mij liefhebben)," viel Leopold zich zelf met weemoed in de rede, »haar zoo fier en uittartend aan te zien; dan was ’t altijd: »foei Leo! de oogen van den Tempelier," en ik werd bij de hand voor ’t portret gebracht te mijner beschaming, en dan, ja, ik belijde het, dan was er waarheid in de gelijkenis."

»O ho! is ’t er zóó mee gelegen, dan kunt gij ’t mij toch niet kwalijk nemen, dat ik niet gecharmeerd was van uw hoog-adellijk evenbeeld!"

»Te minder daar ik, om billijk te zijn jegens mij zelven, u mag verzekeren, dat er na mijne vlegeljaren geene aanleiding meer heeft bestaan tot zulke boetpredicatie en action; het lot heeft mij zoo wel ootmoed als ernst geleerd. En ik betreur dat niet: ijdele hoogmoed brengt ons zeker ten val, en het is ijdelheid, als men, zelf arm aan verdiensten, op de voorvaderlijke grootheid stoft; nog ééns, zoo ik mij wel herinner, heeft het symptoom der booze gelijkenis zich weer voorgedaan, en wel bij gelegenheid van eene woordenwisseling, die ik had met mijn oom den minister. Maar ik was toen in mijn recht, want hij beschimpte mijn vader nog in zijn graf, omdat deze eene arme freule had getrouwd, die hem niets had aangebracht dan familiebezwaren, terwijl hij, naar zijn voorbeeld, zijn jonkheers titel had moeten gebruiken als het lokaas voor eene schatrijke burgerlijke bruid. Toen voelde ik het bloed van den Tempelier nog weer eens in mijne aderen bruisen, en de gloed oer verontwaardiging moet uit mijne oogen gelicht hebben, zooals die daar ginds schitteren, want Zijne Excellentie was kennelijk niet zeer op zijn gemak; hij verbleekte en tastte naar zijne schel, of hij hulp wilde roepen en vreesde, dat ik andere wapens zou gebruiken tegen hem dan die van mijn blik; toch bedacht hij zich, toen hij mij zag glimlachen over zijne onrust, en van toon veranderend, bracht hij mij met eene hoffelijke wending van ’t gevaarlijke chapître af, mompelde eenige onbestemde betuigingen van belangstelling enz. enz. en ge-