Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/352

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

machte was te wijzigen. Zoo de vervolging, waarmee hij bedreigd werd, werkelijk den dood van uw grootvader heeft verhaast, beschuldig mij dan niet het eerst, Francis! maar tast in uw eigen boezem, en mij dunkt, gij zult bevinden, dat ik het met hem en met u beter gemeend heb dan gij zelve, die om een misverstand, dat bij eenig kalm nadenken zoo licht uit den weg ware geruimd, u zelve en hem in ’t verderf hebt gestort en mij zoo groote smart aangedaan. Gij hebt willen volharden bij uwe miskenning; gij hebt onverzoenlijk willen zijn; gij zijt het nòg; zoo wijt de gevolgen van het onheil dat gij hebt aangericht niet aan anderen, niet aan mij, die u nòg toeroept: het is niet onherstelbaar."

»Niet onherstelbaar! O, Leo! Leo! hoe ver staan wij reeds van elkander, dat gij dit zeggen kunt," sprak zij diep neerslachtig. »Gij hebt mij met dwang gedreigd en gij hebt mij werkelijk dwang aangedaan; gij hebt het in uwe macht gehad mij tot zulk een uiterste te brengen, dat de bestgezinde van uwe praktizijns telkens zijne omslachtige vertoogen besloot met denzelfden raad: een huwelijk met den erfgenaam van freule Roselaer; ik heb dien zoo dikwijls gehoord dat ik er van walg, en ik weet dat ze gelijk hebben uit hun oppervlakkig, materieel oogpunt gezien, maar, gij Leo! gij die weet hoe ik denk, hoe ik in onze verbintenis die vereeniging zag, waar liefde, waar hoogachting de vrije aan den vrije bond uit volle overgave van het hart, hoe kunt gij zeggen, dat er niets onherstelbaar is, waar het noodigste verloren is gegaan; waar gij het met uwe zaakgelastigden zóó ver hebt gebracht dat het huwelijk met u mij door den nood zou worden opgelegd. Als ik dat huwelijk kon aangaan, Leo! meent gij dan, dat ik niet aan de keten zou schudden tot die ons beiden te zwaar werd, tot zij brak?"

»Gij hebt gelijk, Francis! als gij het zoo beschouwt; als gij mij niet met andere oogen kunt zien dan die van uw vooroordeel, dan is het uit, dan geef ik u dat woord terug, dat gij niet meer kunt houden, dan zijt gij vrij!"

»Mooi zoo, Francis! daar hebt gij wat gij gewild hebt; nu zijt gij losgelaten en vogelvrij, zooals ik, en dat’s voor eene vrouw als gij zeker wel het ergste waarmee God haar straffen, en Leo zich wreken kon."

»Gij vergist u, Rudolf! Daar is geen sprake van wraakneming.