Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/376

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gelooven, dat zij van mij houdt, en dat zij het volstrekt niet euvel zal duiden zoo mij dat broederlijk masker ontviel om voor ’t ge laat van den pretendent plaats te maken… Maar… et voilà le hic, Laura houdt ook nog van iets anders, en aan dàt anders hecht zij, vrees ik, te veel, om zich bij ’t gemis er van met mijnt liefde te kunnen troosten, en mij dankbaar te zijn voor alle opofferingen die ik haar zou willen brengen."

»Als gij geen vertrouwen hebt op haar hart, op haar karakter……"

»Moet ik mijn lot niet aan het hare verbinden? Ik wist dat gij mij dit raden zoudt; ik zeg het mij zelven, zoo vaak ik het vraagstuk in ernstige overweging neem. Maar luister… er zijn verzachtende omstandigheden. Het ligt wellicht niet aan haar, maar aan hare opvoeding, aan de eerste indrukken harer jeugd. Laura is van degenen die het: le luxe c’ est le nécessaire tot devies hebben…"

»Maar al te velen voeren het in dezen tijd en bezwijken naar lichaam en geest onder de zware lasten die de leuze oplegt!"

»Helaas al te waar, en ik heb ook geen plan die tot de mijne te maken, Maar Laura! zij, zij heeft den luister van den rijkdom zien blinken, zij heeft de zoetheid der weelde genoten, juist lang genoeg om er den smaak van te krijgen, en niet zóó lang tot er verzadiging na volgde. Op haar achttiende jaar, even nadat de gouvernante haar verlaten had, in de lente nadat ze haar eersten winter had geparaisseerd, stierf haar vader plotseling, en met dezen slag waren alle illusies van het jonge meisje verstoord, al hare droomen van de grootschheid en de vreugde des levens tot eene kille, doodsche werkelijkheid omgetooverd. Niets van ’t geen haar nu nog rest, en wat genoeg is om door honderden benijd te worden, kan haar voldoen. Een Helsshunger naar datgene wat zij maar even gesmaakt heeft en wat nu voor haar onbereikbaar is geworden, is hare voortdurende kwelling, verbittert haar elk genot dat nog onder haar bereik ligt."

»Dat is onredelijk… ondankbaar…"

»Ik weet het maar al te goed, maar het is nu eenmaal zoo, en… het is zoo natuurlijk in haar, ik zou haast zeggen, zoo verschoonlijk."

»Ik behoef niet meer te vragen of gij verliefd zijt!" viel Marius in met een misnoegd hoofdschudden; »gij zijt willens blind…"