Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/424

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»O! dat… dat is eene bittere teleurstelling voor mij!" riep zij uit met tranen in de oogen. »Ik geloofde zoo vast dat gij mij niet van een huwelijk zoudt spreken voor gij een mooien post hadt gekregen,"

»Lieve beste! datgene wat gij een mooien post noemt zal ik nooit verkrijgen, noch daarnaar streven… men moet daartoe beginnen met het begin… dat wil zeggen als ondergeschikt ambtenaar zitten suffen op een bureau, misschien jarenlang, om later als chef het verschrikkelijk druk te hebben met zijn naam te teekenen! Als ik mij tot zoo iets had kunnen plooien, zou ik beter gedaan hebben mij nooit af te wenden van het bankierskantoor; dan zat ik daar nu als chef van de firma…"

»Dat ware nog zoo kwaad niet geweest; men ziet bankiers, die millionairs zijn geworden."

»Ja! maar mijn vader was niet van die behendigen, die het talent hebben zich zelven rijk en hunne cliënten arm te maken. Wat mij betreft, ik zou even eerlijk, of, wilt gij liever, even onhandig zijn geweest als hij, en bijgevolg zou er dan toch niet veel kans zijn op die schatten, die u zoozeer begeerlijk schijnen, Laura! " eindigde hij met eene intonatie van verwijt.

»Gij verdenkt mij, al te veel aan fortuin te hechten, daarin vergist gij u; ik vraag allermeest naar geluk; maar als men trouwt dient men toch te kunnen leven, anders zie ik niet hoe men gelukkig kan zijn."

»Gij zult toch wel van mij vertrouwen, dat ik u niet vragen zou uw lot aan het mijne te verbinden, zoo ik u geene fatsoenlijke positie kon bieden. Het is waar, datgene wat men tegen. woordig fortuin noemt, heeft mijn vader mij niet nagelaten, maar toch… ik bezit wel iets, en met mijn inkomen als redacteur, met hetgeen mijn litterarische arbeid mij oplevert, kan men als jongelui eene huishouding beginnen in onzen stand, mits men zijn geluk niet zoeke in allerlei weelde en overdaad."

»’t Is maar de vraag wat gij weelde en overdaad noemt! Gij weet het zelf wel, toen ik mijn goeden vader verloor, en daarmee tegelijk onze sociale positie geheel veranderde, heb ik mij allerlei vernederingen en ontberingen moeten getroosten. Hoe wij nu leven, behoef ik u niet te zeggen; het kan eigenlijk geen leven heeten, het is vegeteeren."

»En toch kan ik u verzekeren, Laura, dat er honderden zijn in