Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/425

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den fatsoenlijken stand, die het met veel minder moeten doen, en die toch tevreden zijn… "

»’t Is mogelijk; maar dan hebben zij nooit geweten wat het zegt in de ruimte te zijn, en het leven te genieten onder alle vormen. Ik, ik heb dat nu eenmaal gekend, en ik voel mij arm waar ik slechts het noodige heb…"

»Het noodige! Och, Laura, gij zijt ondankbaar…"

»Gij laat mij niet uitspreken; ondankbaar ben ik niet, ik tracht zelfs moed te houden, ik resigneer mij in het tegenwoordige, maar het is omdat ik tot hiertoe de hoop bleef voeden dat het eenmaal anders zou worden. Ik heb mij altijd voorgesteld dat mijn aanstaande echtgenoot mij vergoeding zou schenken voor al het geledene, en dat zijne hand mij zou terugvoeren op het standpunt, vanwaar wij zijn afgedaald,"

»Dat is eene gevaarlijke illusie geweest, Laura, ten minste als gij daarbij aan mij dacht. "

»Waarom niet aan u, Albert! Iedereen zegt mij dat gij talent bezit, dat gij reeds nu onderscheiden wordt, en al zouden ook anderen gezwegen hebben, ik, dit weet gij, heb u bewonderd en aangemoedigd, ik heb altijd in u geloofd, in uwe toekomst heb ik geloofd, Albert! en ik zie niet, waarom ik die hoop nu zou moeten opgeven. Wij leven gelukkig niet in een land waar men van voorname afkomst moet zijn, om den eersten rang in te nemen. Mijn vader was ook geen edelman; en toch welk eene hooge betrekking heeft hij bekleed!"

»Gij misleidt u zelve, Laura, zoo gij den waan voedt, dat ik het ooit tot diergelijk ambt zou kunnen brengen, Ik zei het u reeds, ik zou er zelfs niet naar staan, al ware het voor mij te bereiken. Het eigenaardige van mijn talent, nu maar eens toegestemd dat ik talent bezit, ligt juist in eene geheel andere richting. Ik moet mijne onafhankelijkheid bewaren, ik moet mij zelf kunnen zijn, of ik ben niets, en zoo ik ooit de maatschappelijke positie mocht innemen die uwe eerzucht mij toedenkt, die uwe vooringenomenheid mij waardig keurt, zal het toch zijn langs een geheel anderen weg, dan gij u voorstelt, en die meer tijd en meer geduld zou vorderen, dan ik recht heb van u te vragen. Uwe jeugd zou intusschen verbloeien in verwachtingen die niet werden bevredigd, in teleurgestelde hoop die het harte krenkte; het verdriet zou uwe schoonheid vóór den tijd doen verwelken, en wat het mij