Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/64

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Hij had goed praten; hij kende de oorzaak mijner belangstelling niet, en al tilde ik het nòg zoo licht, het was toch te veel voor de betrekking, waarin ik tot de freule moest komen. Ik begon te twijfelen of ik wel naar de Werve zou gaan, en of ik niet beter deed mij ter zijde te houden en van Beek met Overberg te laten handelen. Het oordeel over den generaal en zijne kleindochter zou dan voltrokken worden; maar het scheen toch gansch niet onverdiend onder overleggingen van den onaangenaamsten aard begaf ik mij ter ruste, die ik niet vond. Ik had een ellendigen nacht en was op het punt na mijn ontbijt het rijtuig, dat mij naar de Werve moest brengen, te gebruiken om naar een der dichtst bijgelegen stations van den spoorweg te rijden, daar het stadje nog buiten het net der rails ligt, en naar den Haag terug te keeren, waar mijne kamer nog niet is opgezegd en waar ik mijn eigen rustig en werkzaam leven kon hervatten, om mij voor goed af te wenden van tante Roselaers fortuin en hare beschikkingen; maar Overberg kwam tusschenbeide met consideratie en advies.

»Ik meen uwe nobele intentie geraden te hebben," ving hij aan. »Gij wilt freule Mordaunt leeren kennen, en als zij u aanstaat een voorslag doen, die allerlei moeielijkheden door eene enkele overeenkomst bij minnelijke schikking uit den weg ruimt. Ik kan u niet zeggen, hoe prijselijk, hoe verstandig ik dit voornemen vind, en het verwondert mij zelfs, dat de erflaatster u in dezen niet een wenk heeft gegeven, want zij was iemand, die de zaken zeer helder inzag."

»Dien wenk heeft ze gegeven; ik wil het u niet langer verheIen; en ’t was wel mijn voornemen dien op te volgen, maar na het gehoorde van gisterenavond moet ik er van afzien."

»Gekheid; Hecht toch niet zooveel gewicht aan die praatjes. Denk aan de lasterzucht en de kleingeestigheid van de lieden een er kleine stad, die alles op het bekrompendste uitleggen."

»Heel goed; maar in eene kleine stad, waar men elkander, om het zoo eens te zeggen, oog in oog ziet en alles van elkander kan weten, durft men toch zoo grof niet liegen en lasteren als er niets van aan is."

»Dàt wil ik ook niet beweren; maar zekere ongewone voorvallen, zekere excentrieke handelingen zijn meestal voor tweeërlei uitlegging vatbaar; en wie zegt ons, dat de slechtste, door