Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/71

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

niet te voorschijn komen dan te laat om er nog wat tegen te doen. Ze zijn niets, maar als hare pluimen en linten worden zij door iederen wind meegevoerd, Vandaag willen ze dit, morgen weer wat anders; in den regel weten zij zelve niet wat ze eigenlijk willen, en men zou zich in duizend bochten kunnen wringen zonder haar eigenlijk nog te voldoen, als men zich daartoe wilde zetten. »Wat mij betreft, dat nooit!" placht ik wel eens overluid uit te roepen bij zulke mijmeringen, en ik ben er nu niet meer toe gedisponeerd dan voorheen; Francis n’a q’uà bien se tenir. Ik wil haar ridderlijk ter zijde staan en ik zal haar beschermen envers et contre tous, als zij het waard is, maar kniebuigingen voor zotte exigenties zal zij mij nooit zien maken. Terwijl ik mij in dergelijke voornemens en gedachten verdiepte, had de koetsier zijn werk gedaan, zooals dat meer gaat bij dergelijke lieden, zonder er veel bij na te denken, en had den »weg die zich zelf wees" ingeslagen, zonder op te letten in welke richting die liep en of er ook op verderen afstand een andere ware te volgen, die meer zeker tot het doel leidde; hoe dat zij, wij waren een tamelijk breed boschpad ingeraakt, dat tot niets voerde dan een rondpoint met eene vervallen rustique bank; wij moesten wenden en zien langs eene andere zijde een uitweg te vinden. Wij meenden dien gevonden te hebben, toen wij, aan den uitersten zoom van het bosch genaderd, daar een smal zandpand opmerkten langs een watertje, waarover in de verte een ruwe brug, die met één paard en ’t lichte wagentje wel zou zijn over te rijden, naar mijne gissing; maar toen wij er bij gekomen waren bleek het, dat ik mij bedrogen had, De brug was breed genoeg, maar slechts door twee of drie waggelende verrotte planken gedekt; een voetganger, die zich aan de leuning kon vasthouden, had er zich mogelijk over kunnen werken, maar het paard en wagen was dit ondoenlijk.

»Wij zijn aan den verkeerden kant het bosch ingereden," zei de voerman, »dat bemerk ik nu! die laan over de brug voert naar het dorp, en dan is het maar een stijf kwartiertje tot de Werve; dit dennenbosch hoort al tot de plaats," Terwijl hij nog sprak, hoorden wij den hoefslag van een paard dat in vollen galop achter ons aankwam en snel als de gedachte voorbijschoot, eer het ons mogelijk was door een woord of eene vraag onze