Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/80

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

inwilligen wat de buitensporigheid der mode en der weelde eischt."

»Ik vrees wel dat er zoodanigen zijn, en te veel; maar zijn daarmede allen veroordeeld, die trachten zich goed voor te doen? Gebiedt niet het selfrespect, men zij man of vrouw, dat men eenige zorg drage voor zijn uiterlijk, en kan men niet goeden smaak toonen ook in het eenvoudigste, als men smaak heeft?"

Zij kleurde een weinig

»Gij gelooft dus, dat ik gansch geen smaak heb, omdat ik mij tegen den guren lentedag heb gewapend met eene vareuse?" vroeg zij, eenigszins gekrenkt.

»Ik zal mij wel wachten u te beoordeelen naar een enkel kleedingstuk; ik sprak alleen van het ensemble, en daar eene vrouw, die volstrekt onverschillig is voor haar uiterlijk, eene abnormaliteit is, moet men wel eene slechte opinie krijgen van den smaak eener jonkvrouw, die goedvindt haar gezicht in een leelijken rooden doek te wikkelen."

»Welke haar het voorkomen geeft van een boschwachter die kiespijn heeft," herhaalde zij ras en stout. »Welnu, is dat de ergernis, dan kan men die wegruimen; als nu maar de wind niet al te veel vrijheid gaat nemen met mijn flambard"

Al sprekende had zij den doek losgeknoopt en nam tegelijk de speld weg, die haar amazonenkleed trousseerde. De deftige sleep stond goed bij de fijne, slanke gestalte. Ik kon nu voor het eerst, niet meer gehinderd door die nijdige foulard, het ensemble van haar gelaat opmerken. Neen, voorwaar! zij was niet leelijk, al had zij het mogelijke gedaan om er recht onbehagelijk uit te zien. Hare trekken waren onregelmatig en scherp, dat is waar, maar gansch niet ruw of grof; er lag eene uitdrukking van fierheid en vastheid op dit gezicht, die van zelfbewuste kracht en een onafhankelijk karakter getuigde, maar verre was van laagheid of zinnelijkheid. Slechts een flauw blosje kleurde de bleekheid dier wangen, die wat schraal en ingevallen waren. Het was haar aan te zien, dat zij door strijd en lijden was heengegaan, zonder dat hare levendigheid en op gewektheid van geest daarbij te veel hadden geleden. De groote blauwe oogen hadden iets opens, dat vertrouwen wekte; dat zij flikkeren konden van verontwaardiging of gloeien van geestdrift, had ik reeds opgemerkt.