Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/90

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Kwaad was er niet bij een val in het mulle zand dan dit eene, dat ik verdiend had aan u: belachelijk te zijn en bespot te worden.

»’t Is waar," ging zij voort met een minachtend schouderophalen, »daar is Majoor Frans genoeg aan gewoon om er zich niet meer aan te storen; maar toch, van uwe zijde zou het wettige represaille zijn geweest, en ik waardeer het in u, dat gij u onthouden hebt:"

»Daar is niets verdienstelijks in. Ik was veel te veel bewogen met uw deerlijken toestand en met dat prachtige haar, dat jammerlijk schade had kunnen lijden."

»O, wat dat betreft, dat zou te overkomen zijn; maar ik was in een lastig parket en maakte een gek figuur bovendien. Ik weet wel, dat is mij meer gebeurd: hervatte zij met zekere luchthartigheid, »want ik heb nooit lust gehad den sleur te volgen, en als men dat niet wil en zich te vrij en te fier acht om alles na te doen en na te spreken wat de anderen elkander nazeggen en naäpen, dan raakt men al gauw buiten haar cirkeltje, waarbinnen men veilig is tegen de schampschoten der raillerie!, en wordt vogelvrij verklaard… Zoo is het mij gegaan."

»Verschoon de oprechtheid: een weinig door eigen schuld, naar ik vermoed. Eene vrouw behoeft geene apin te worden, die iedere mode nabootst; maar zij speelt toch een gevaarlijk spel, met zich al te stout te verheffen tegen het aangenomen gebruik, en de publieke opinie te braveeren."

»Als de publieke opinie een dwalende is, zie ik niet in waarom eene vrouw zich daaraan zou moeten onderwerpen. Een degelijk man, die zelfgevoel had, zou het immers ook niet doen, hoewel ik maar al te goed weet, dat de meesten uwer den zedelijken moed missen om van ’t heerschende gevoelen te durven verschillen en bovenalom er voor uit te komen. "

»Zwakheid en beginselloosheid in een man is verachtelijk, ik erken het, maar wat lafheid moet genoemd worden in ons, wordt beminnelijke meegaandheid bij u; inconsequenties worden ulieden veel lichter vergeven dan bizarrerie: men onderwerpt zich aan uwe caprices, mits gij ze weet te kleeden in den vorm die koers heeft; maar men staat u niet toe te zondigen tegen het gebruik, dat nu eenmaal wet is geworden. Ik zeg niet dat het volkomen billijk is, maar toch, het heeft zijne goede zijde… de wereld is nu eenmaal niet anders, en met tegenstribbelen verandert gij haar toch niet…"