Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/99

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Kapitein!"er klonk gezag in den toon, ondanks de zachte stem van den grijsaard, »er zijn aardigheden, die er onder ons door kunnen, maar gij schijnt te vergeten dat wij nu niet onder ons zijn, en dat gij Freule Mordaunt mankeert…"

»Omdat ik haar Majoor noem, nu zij ons op eens met iemand van de familie in de flank valt; excuseer mij, Excellentie, maar dan had men mij vooruit de consigne moeten geven, nu… zal de memorie mij parten spelen."

»Het komt er niet op aan, grootpa!" viel Francis in, »op zijn leeftijd zal hij toch wel bij al zijne kwade gewoonten blijven, al zou men kunnen eischen dat hij het respect voor de kleindochter van generaal von Zwenken niet vergat, omdat hij haar als kind de exercities heeft geleerd. Maar als gij naar ’t consigne van den dag vraagt, kapitein! let er op, het is dit: beleefdheid jegens mijn gast, die, naar ik meen, nooit een degen heeft gedragen, maar toch, daar geef ik u mijn woord op, niet van ’t humeur is om met zich te laten spotten."

Ik boog tegen Francis, ’t geen mij de gelegenheid gaf, den kapitein den rug toe te keeren zonder kennelijk opzet, daar het mij duidelijk werd, dat de gemeenzame voet waarop hij met Francis stond van hare kindsheid af, en de zonderlinge manier waarop zij met hem omsprong, zijne ongepaste aardigheden bijkans wettigden; dat men zijne uitvallen zoomin als de hare in vollen ernst moest opvatten, en dat zijne bedoeling beter was dan zijne wijze van die uit te drukken.

Toen Frits met den portwijn was gekomen, schonk de kapitein drie glazen boordevol, presenteerde het eerste aan mij en den generaal, en het zijne opheffende sprak hij ruw goedhartig: »de gezondheid van onzen waardigen commandant en uw welkomst, Jonker; ’t Is van harte gemeend; geloof dat wij bier snakken naar een nieuw gezicht, maar… de Majoor heeft niet alle dagen zulk eene luim van gastvrijheid, daar kan je staat op maken." Ik trachtte Francis aan te zien, om den indruk waar te nemen dien deze opmerking bij haar zou teweegbrengen maar zij had zich van mij afgekeerd om wat brood en koud vleesch voor mij klaar te maken en wipte daarop de kamer uit, zonder meer notitie te nemen van ’t geen Rolf zeide dan van ’t gebrom eener vlieg.

Wat mij aangaat, ik had te veel behoefte aan eenige verkwik-