Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/143

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Kan hij dan het verlorene terugroepen, kan hij dan het gedane ongedaan maken? Hebben menschelijke krachten of menschelijke beden dát vermogen!” riep Arabella, wier verkropt gemoed zich thans in tranen lucht gaf. »Neen Debora!” ging zij meer bedaard voort, »denk niet dat ik de ijdele vermaken betreur, waarin ik vroeger bedwelming zocht, of de laffe vleiers, wier zotheden het mij grieft te hebben aangehoord. Neen, God. dank! die hebben ten minste mijn huis ontruimd.”

»Lord Chandos was toch een oprecht heer!”

»Dat was hij! dat was hij!” hernam Arabella, sterk blozende, .en wie zegt u, dat ik hem niet uitzonder? Ik spreek van de anderen, die op toejuiching aanspraak maakten en zelfs te laag waren voor spot. En toch, Debora, toch waren ze schoon die dagen van dwaasheid en lichtzinnige zorgeloosheid! Nu is alles eentonig en vervelend, iederen dag dezelfde, ieder uur aan het andere gelijk. De verveling, de akelige verveling legert zich rondom mij; zij is in de lucht die mij omringt, en ik adem haar in met elken ademtocht. Groote rampen, levendige smarten geven nog veerkracht aan de ziel, en ontgloeien de borst tot daden; maar de verveling verstompt, verdoofd en maakt gevoelloos. Zij is de schijndood der ziel bij het bewustzijn van leven; zij is de hel! O, gebenedijde Moedermaagd! niets dat het troostelooze leven verheft; niemand, niemand, die het helpt dragen!” — En Arabella boog het hoofd op de knieën en snikte jammerlijk.

»Goede, beste Lady!” riep Debora bewogen, »waarom hebt gij dan ook Mylord Chandos verbannen, dien braven, edelen lord Chandos! Hij zoude u het leven licht gemaakt hebben.”

»Waagt gij het, mij vragen te doen, Miss?” sprak toen de schoone jonkvrouw, op eens het hoofd met trots opheffende, »bij de Heilige Maagd! ik ben veel te ver gegaan in mijne klachten, als zij u het recht geven mij te ondervragen.”

Er volgde eene pauze.

Debora wischte een traan weg, een traan van gekrenkt gevoel, een traan van miskenning.

De opwelling van gramschap was bij Arabella reeds geweken, en met goedhartigheid hernam zij:

»Zoo meende ik het niet, Debora! Kind, gij moet niet schreien. Het bittere gevoel van mijn ongeluk maakt mij scherp