Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/230

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

mijner ziel! nooit deel te hebben gehad aan eenige onderneming tegen het gezag mijner wettige Souvereine. Dat de verrader Wyatt mij geschreven zoude hebben, zooals men in mijne beschuldiging zegt, kan waar zijn; dat een mijner lieden met zijne zendelingen gesproken heeft, is mogelijk— maar dat is buiten mij: de vermetele had hetzelfde tegen uwe Hoogwaardigheid kunnen ondernemen; en God moge mij eeuwig straffen!” deze energieke uitdrukking gebruikte de Prinses werkelijk— »zoo ik mij ooit met hem heb willen inlaten. Iedere poging om mij eene andere verklaring te ontlokken, zal dus vruchteloos zijn, dit zweer ik u, Mylords, bij de nagedachtenis van mijn vader, die uw Koning was! Ik beveel mij alleen aan in de genade van den Eenigen Kenner der Harten, die de onschuld te zijner tijd rechtvaardigen zal!”

»St. Stephaan behoede ons!” riep de arglistige priester uit, »Mylady Elisabeth erkent geene Heiligen meer!” En nu beproefde hij haar door strikvragen, beloften en bedreigingen eene bekentenis af te troonen. Doch Elisabeth, ofschoon in blankheid aan de lelie gelijk, was geene zwakke bloem, die zich door iedere ruwe windvlaag laat heen en weder slingeren op haar stengel; zij volharde bij hare eerste woorden. Op het laatst zond zij den verzoeker van zich met deze ernstige taal:

»Ik kan mij niet begrijpen, Mylord! dat een man als gij, die aan het hoofd staat van de rechtspleging des koninkrijks, die de onschuld behoorde te verdedigen tegen onderdrukking, zoo strijdig kan handelen met de plichten van zijn ambt, dat hij mij verleiden, ja bijkans noodzaken wil tot het bekennen van een misdrijf, waaraan ik mij plechtig onschuldig heb verklaard, bij mijne eer en bij mijn geweten!”

Toen boog Gardiner zich en maakte een eind aan eene ondervraging, waarbij hij meermalen had moeten blozen indien de schaamteblos zich nog had kunnen hechten op een gelaat, dat de wankleurige liverei droeg van dweepzucht en zwartgalligheid.