Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/385

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Op eene breede marmeren tafel stond een maaltijd gereed, een moes van kanstanjes met olijvenolie, eene parmesaansche kaas, een weinig visch, toebereid met sterke kruiderijen en veel knoflook, wat druiven en eenige oranje-appelen, alles op tinnen schotels; daarnevens eene aarden kan met zuiver water en een enkele beker; en toch was het in het paleis, dat de Aartsbisschoppen van Toledo te Madrid in eigendom had den, dat zoo sober een maaltijd was aangericht; en toch was het de maaltijd van den Regent van Spanje, één der twee van geheel den dag, zijn beste! die hem verkwikking moest geven, na de afmattende werkzaamheden van een drukkend staatsbestuur, en krachten tegen nieuwe inspanning van ziel en lichaam beide. En dat was op een oogenblik, waarop die man te beschikken had over al wat Spanje rijk was, sinds Columbus de goudmijnen van Peru had ontsloten voor Spanje, sinds Arragon, Navarre en Grenada aan Castilië waren vastgesmeed, sinds ál de schatten van ál de Moorsche Grooten aan hunne Spaansche verdringers waren toegevallen! Was hij zóó eerlijk, die Staatsman, die alle ambten en alle waardigheden had uit te deelen in het Koninkrijk? of was het Bisdom van Toledo zoo karig aan inkomsten? of was hij een van die arme rijken, die het goud tot een god hebben gemaakt, dien ze aanbidden zonder hem te durven naderen? — Ja, hij was trouw genoeg de Staatsman, om den penning, dien het volk offeren moest aan het Vaderland, te besteden, enkel aan het welzijn van het Vaderland. Maar de Bisschopsrang van Toledo was de hoogste kerkelijke waardigheid na de pauselijke, en niet minder vruchtbaar in goud dan in eere; en hij