Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/392

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den. Toch scheen hare komst niemands bijzondere bevreemding opgewekt te hebben, zelfs niet die van den Kardinaal; en dat had zijne oorzaak. Donna Valentine was zijne huisgenoote, zijn bloedverwante, de eenige, die met vrije hand putten mocht uit zijne schatten ten behoeve der weelde, en die nog wat glans en vroolijkheid wierp aan de eene zijde van zijn paleis, die hij haar had ten beste gegeven. Daar waren er, die haar hielden voor een der werktuigen van zijne Staatkunde, die nevens den openen en grooten weg noodzakelijk vele kleine onderaardsche bijwegen moest hebben, om tot haar doel te komen. ’t Is zeker, dat hij met haar een deel van den jongen adel aan zich verbonden hield.

De Kardinaal-Regent hief nu het hoofd op uit zijne papieren, en sprak de personen aan, die wij het eerst hebben binnengeleid.

»Eerwaarde Heeren en lieve zonen in Christus! zoo gaarne verdiepte ik mij met u in gesprekken over de heilige Godgeleerdheid, ter verpoozing van zooveel wereldlijke belangen, als op mij rusten; dan ’t is mij voor heden weêr ontzegd. Ik dank u voor uw goeden wil, om mij tot gezelschap te strekken; gaat en neemt onzen herderlijken zegen met u. En toen zij zich verwijderd hadden, sprak hij tot den Vlaamschen zendeling: »Senôr Gauthier! een ander in onze plaats zou reden meenen te hebben, om op u ontevreden te zijn; wij eeren, wie zijn plicht durft volbrengen met vastheid, en leggen u geene andere boete op, dan eene korte gevangenschap onder het bestier van Donna Valentine, onze wellieve Nicht. — Senôra! bewijs mij dien dienst tot ik zal hebben afgedaan met mijn doorluchtigen ambtgenoot. — Senôr Inico! Iaat ons alleen!

De Majordomo sloeg een wanhopenden blik op de schrale gerechten, terwijl hij ging. Ximenès glimlachte. »Wees gerust, ik zal niet altijd vasten; geef mij nog eens dien beker, en reik mij dien visch. — Monsenôr! ik durf u niet nooden; vergun mij te eten, terwijl gij dit inziet, en hij reikte Adriaan een der stukken over, en liet eene wijle het hoofd op Inico’s schouder zinken. Het was duidelijk te zien, dat hij alleen dan zijne matheid niet voelde, als hij in overspanning zich zelven vergat.

Toen de hofmeester vertrokken was, gaf Adriaan van Utrecht zijne verwondering lucht over het gelezene.