Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/408

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gebiedende stem, de jongeling keerde zich schielijk af, en naderde Ximenès. Maar met diezelfde hartstochtelijkheid, die al zijne bewegingen scheen te besturen, wierp hij zich neder aan zijne voeten, en sprak op woesten, gejaagden toon: »Wees nu voldaan, Monsenôr! ik heb gehoorzaamd, gij beveelt, en de Infant van Spanje ligt aan uwe voeten. Maar laat dat u genoeg zijn; gij hebt ons willen beproeven, mij en hem; — drijf uw spel niet verder; scheid ons niet; beroof den rampzaligen zoon van uw Vorst niet van zijn laatsten steun, zijn trouwsten vriend! — Wat zegt het u, dat die man met mij samen blijft, en mij somtijds vertelt van vroegere uitzichten, en hoop voorspiegelt voor de toekomst? Hij en ik, wij vermogen immers niets tegen u; ik ben immers een kind, een zwakke jongeling, zonder invloed als zonder krachten; ik ben immers wel zeker, wel geheel opgeofferd aan de grootheid van mijn broeder; gij zijt zoo machtig, en zijne rechten zijn zoo wel verzekerd, zegt men; waarom zoudt gij dan vertreden, wat reeds zoo diep gebogen is, wat de sterkte mist zich op te richten? Men roemt u als een edelmoedig vijand; laat ik weten, dat gij het zijt…”

Maar Ximenès was nu opgestaan van zijn zetel, en dwong tegelijk den jongman zich op te heffen; — daarop nam hij zijne hand, en zag hem weder aan met dien blik van innige deernis en droefheid, dien hij reeds meermalen op hem had geslagen. Terwijl hij zachtkens het hoofd schudde, ging hij recht voor hem staan. De gestalte van den Regent scheen de kromming des ouderdoms niet als eene vaste plooi te hebben aangenomen, want nu hij zich toon en wilde in zijne volle lengte, scheen hij zich zonder moeite ongebukt te houden, en zoo groot was hij dus, dat hij laag op den slanken jongeling moest nederzien.

»Gun mij niet zooveel als gij zelf over uwe gehoorzaamheid verwonderd te zijn, mijn Infant! sprak hij; »want ik heb sterker en trotscher hoofden aan mijne voeten gezien, dan het uwe, en het is nooit geweest zonder nut voor den smeekende, zoo vaak het belang van Spanje mij die vrijheid gaf. Dien Infantado, op wiens machtigen bijstand gij uwe schoonste hoop grondt voor de toekomst, heb ik eens zóó voor mij gezien, met zoovelen van Castiliës Granden, als er schuldig waren aan hetzelfde misdrijf; -en ik heb toen de strafheid verzaakt, om zachtmoedigheid