Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/409

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

te oefenen. Zij weten, dat ik het niet ten tweedemaal zal doen; daarom geloof niet aan de oprechtheid hunner beloften — zij durven u niet helpen, zelfs als zij wilden. In zoover dus ware uw woord van ootmoed goed, als het oprecht ware en beter gemeend. Maar geloof mij, Prins! men heeft niet tachtig jaren geleefd, en geleefd zooals ik, zonder geleerd te hebben een weinig dieper te zien in de harten der menschen, dan menige onder hen wenschelijk achten, — en zoo weet ik, jonge man! dat gij zelf niet gelooft, wat gij zegt; dat gij zelf niet overtuigd zijt van hetgeen gij mij voorstelt; zelfs niet, al stemt uwe verbeelding daar voor dit oogenblik meê in. En toch is uwe onmacht eene waarheid, eene harde en vernederende waarheid, waarvan ik u bidde, bij de eer van uw geslacht, en bij alles, wat gij u zelven schuldig zijt, de bittere ondervinding niet te willen uitlokken. Ik zou u kunnen indachtig maken de plichten van onzen Gods. dienst; dan, gij Vorsten weet altijd een heiligen naam aan te roepen bij eene onheilige onderneming, en ik weet, dat voorspellingen van kluizende vromen in u eene gesmoorde zucht hebben verlevendigd, profetenstemmen, wier geldigheid door onze Heilige Inquisitie zal onderzocht worden, zoo ze zich opnieuw doen hooren (hier zag hij Cecco scherp aan, die met siddering ineenkromp). »Ik wil niets dan u wijzen op het ijdele en dwaze uwer verwachtingen, en op het bespottelijk ongerijmde uwer berekeningen. Ik heb u alles laten zeggen, wat gij wildet, om juist te weten, wat gij dacht, en, antwoord zelf: kan ik hopen, dat die droomen, waarin die lieden u voortwiegen ten koste van uwe zielerust, even zeker onschuldig zullen zijn tegenovel de wettige orde, als zeker schadelijk voor uw eigen geluk? Kan ik dat hopen, als die lieden u hebben geleerd, een ouderen broeder, die uw meester is en uw koning, met al het recht, dat de wetten der natuur en de instellingen van het Koninkrijk hem geven, macht te antzeggen over uwe handelingen, en hem den naam te weigeren en den eerbied, die hem toekomt? Als zij Johanna Koningin van Spanje noemen, en zich beroepen op haar gezag, om den Koning te krenken en zijn vertegenwoordiger, schoon ze weten, dat die Vorstin, gebukt als ze is onder krenking der zielsvermogens, geene daad van het koningschap zou kunnen oefenen, en alleen door de kiesche trouw