Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/410

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

der Castilianen nog somtijds met de eer van haar rang wordt begroet, eene hulde, die ik niet were, omdat zij der kranke goed doet, en mij tegelijk verzekert van diezelfde vaste trouw voor andere wettige meesters, — en dus u de laatste hersenschim moest benemen? Kan ik hopen, vraag ik u voor het laatst, dat gij waarachtig en oprecht uwe roekelooze wenschen opgeeft, als gij de lieden, die ze vleien en levendig houden, uwe beste vrienden acht; dat gij zoo in ernst allen moed opgeeft, en alle aanspraak, als gij hen, die uwe verbeelding prikkelen en opwinden door de voorstelling van mogelijkheden, uwe trouwste dienaren noemt, en hun bijzijn afsmeekt, als de hoogste gunst, als uwe eerste behoefte, voor welke gij tot ieder offer bereid zijt?

De Kardinaal poosde eene wijle en zag hem doordringend aan, maar de jonge Prins, die noch de vastheid van geest bezat, noch de zelfbeheersching, die verbergt, wat haar schokt, wist zich niet gelijk te blijven, nu men hem doorzag, en kon alleen antwoorden met tranen en met een gebogen hoofd, terwijl zijne hand sidderde in die van den ondervrager. »Gij hebt mij edelmoedig genoemd, vervolgde deze zachter en met eene stembuiging, die iets bemoedigends gaf aan zijne woorden: »ik zal het zijn, vergevende alles, waarmede gij mij persoonlijk krenkt, door al wat er onverschoonlijks gebeurd is of gezegd, te stellen op rekening uwer onbedachtzame jeugd, en door met u te spreken, niet als de Regent tot een morrenden Prins van het Rijk, maar als een vader tegen een zoon, op wiens berouw hij hope voedt. Mijn ouderdom geeft er mij het recht toe, als mijne waardigheid, en het kan u goed zijn voor uw volgend leven, als gij hooren wilt, gelijk ik het wensch. Gij hebt mij uw vijand genoemd, en gij zijt de zoon van Johanna, de kleinzoon van Isabella, mijne vrome Koningin, mijne edele weIdoenster; — hoe weinig kent gij mijn warm gevoel voor uw bloed! Gij zijt een echte Spaansche Vorst, onder onzen hemel geboren, in onze zeden opgevoed, die liefhebt en eert tot de vooroordeelen toe van uw Land, wiens gansche karakter, met gebreken en deugden, een afdruksel is van onzen landaard, en gij kunt meenen, dat ik uw vijand ben! Hoe weinig kent gij mijne grootste zwakheid, als gij niet weet, dat ik u liefhebben moest,