Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/411

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

juist om datzelfde, waarom ik u vreeze en bewake; als gij niet gelooft, dat mij het hart in de borst samenkrimpt, als ik u hoor klagen van leed en van gevangenschap; als gij niet gelooft, dat ik meer mij zelven heb overwonnen dan u, zoo vaak ik mijn voet zet op dat hoofd, waarop ik zoo gaarne de kroon van Castilië wenschte vast te drukken: als gij gelooft, dat gij niet de eerste, zoon zoudt zijn mijner hoop en mijner liefde, zoo gij — geen broeder hadt, die de eerste aanspraak heeft op den troon.

En hij sprak zoo met waarheid, de groote man, die aan een begrip van plicht, in dit uur van ruste, niet slechts zijne ruste ten offer bracht, maar ook nu en in alle dagen van zijn leven, in alle handelingen van zijn gezag, zijn zoetsten en heiligsten wensch onderdrukte en ter zijde drong; want dát zeker ware zijn hoogste ideaal geweest voor zijn nationalen trots, als voor het heil van Spanje: een Spaanschen Koning op den troon van Castilië en niet een jongen Gentenaar, opgevoed door de VIamingers, zijne bitterste tegenstanders. Doch de eischen der billijkheid en de rust van zijn Vaderland waren hem nog heiliger, dan zijne geliefdste hersenschim, en zoo drukte hij Ferdinand met zijn regentenstaf, terwijl hij den schepter overgaf in de handen van Karel. Maar zoo hij den eenen broeder opofferde aan de grootheid van den anderen, — hij deed het niet koel; daartoe had hij te veel zuidelijk bloed in de aderen, en hij vond het zelfs niet noodig koelheid te toonen: hij kende zich kracht genoeg, om zich zelf te verloochenen als het zijn moest, zonder door den uiterlijken pronk van een ruw cynisme inwendige zelfstandigheid te moeten schragen; en fier den blik opheffende tot Adriaan, die in hooge bevreemding zijne laatste woorden had opgevangen, sprak hij: »Ja, Monsenôr van Tortosa! zend dit nieuws vrij naar Brussel, zoo gij een niet te waardig man zijt, om spion te wezen. Ik zal nooit mij zelven zoo ongelijk zijn, om te loochenen, wat ik hier heb uitgesproken; maar, en hij wendde zich tot Cecco, »laat mij dit nooit herhaald worden, om een misstap te verschoonen; want zoo waarachtig ik dit kind nu bij de hand houde met teedere genegenheid, zoo waarachtig zou ik hem die hand verpletteren, als die zich hierná ophief tegen des Konings gezag.”