Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/32

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Prachtig mooi paard, sprak Psyche; wie ben je?

— Ik ben de Chimera, antwoordde het ros, en zijn stem klonk diep als de klank van een bronzen klok.

— Kan je heusch spreken? vroeg Psyche verrast. En vliegen? O, wat moet je gelukkig zijn!!

— Waarom heb je me geroepen, kleine prinses? vroeg de Chimera.

— Ik wou je zien van heel dichtbij, bekende Psyche. Ik zag je maar bliksemen als gewiekt weêrlicht door de hoooge luchten heen. Zoo gauw was je weêr weg, en dat speet me altijd, als ik je niet meer zien kon. Dan was ik, o, zoo treurig.

— En waarom wou je me zien van dichtbij, kleine prinses met de vleugeltjes?

— Ik vind je zoo mooi. Ik heb nog nooit zoo iets moois gezien als jij. Ik wist niet, dat er zo iets moois kon bestaan. Wat ben je? Een paard ben je niet. Ook niet een draak. Ook niet een mensch. Wat ben je?

— Ik ben de Chimera.

— Waar kom je van daan?

— Van heel ver. Van de landen, die zijn achter de landen, van de werelden achter de werelden, de hemelen achter de