Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/52

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

geliefde ros was gekomen en haar had meêgevoerd met voorzichtigen vleugelslag, glansde zij van een gouden geluk in de apotheoze harer ziel, en door de sombere hallen, waar heilige spinnen haar webben weefden, die nooit werden verstoord, jubelde Psyche's hooge stem een juichzang uit, die vreemd weêrechode aan tegen het dof gobbelin, het lage verwulfsel en de roerlooze ijzeren ridders.


 

VIII.


— Psyche, waar wil je heen?

— Naar die eilanden van opaal, naar die zeeën van licht, naar die strepen van lichtend verschiet....

— Haal diep adem; klem je goed aan mijn hals; bind steviger den knoop van mijn manen, dan beginnen wij onzen tocht.

De wolken ratelden van een lichten donder; het bliksemde onder zijn hoefslag; zijne wieken klepten open en dicht, en ruischten van krachtig geveêrte. Psyche slaakte een kreet: zij was zóo hoog gestegen als nog nooit en onder hen verzonk weg het kasteel, verzonken de weiden, de wouden, de steden en de rivier; onder hen trok weg als een landkaart provincie na pro-