Pagina:DeOntwikkelingVanHetSocialisme (Engels 1905).djvu/18

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
— 16 —

heel verloop tot dusver in vier ontwikkelingstrappen: wildheid, barbaarschheid, patriarchaat, beschaving, welke laatste met de thans zoogenaamde burgerlijke maatschappij, dus met de sinds de 16e eeuw ingevoerde maatschappelijke orde samenvalt, en toont aan, "dat de beschaafde orde elke ondeugd, die de barbaarschheid op een eenvoudige wijze bedrijft, tot een saamgestelde, dubbelzinnige huichelachtige bestaanswijze verheft", dat de beschaving zich in een "vicieuzen cirkel" beweegt, in tegenstrijdigheden die zij steeds opnieuw doet ontstaan, zonder ze te kunnen overwinnen, zoodat zij steeds het tegendeel bereikt van wat zij bereiken wil of voorgeeft te willen bereiken. Zoodat bijv. "in de beschaving de armoede uit den overvloed zelven ontspringt." Fourier, zooals men ziet, hanteert de dialectiek met dezelfde meesterschap als zijn tijdgenoot Hegel. Met even sterke dialectiek wijst hij erop, tegenover de bewering van het onbegrensde menschelijke vervolmakingsvermogen, dat iedere geschiedkundige phase haar stijgende, maar ook haar dalende lijn heeft en past deze wijze van opvatting ook toe op de toekomst der gansche menschheid. Evenals Kant den toekomstigen ondergang der aarde in de natuurwetenschap, voert Fourier den toekomstigen ondergang der menschheid in de geschiedbeschouwing in.

Terwijl in Frankrijk de orkaan der revolutie het land schoonveegde, voltrok zich in Engeland een stiller, maar daarom niet minder geweldige omwenteling. De stoom en de nieuwe werktuigmachinerie vormden de manufactuur om in de moderne groot-industrie, en revolutioneerden hierdoor den ganschen grondslag der burgerlijke maatschappij. De slaperige ontwikkelingsgang van den manufactuur-tijd veranderde in een ware jeugd-onstuimigheid der productie. Met steeds toenemende snelheid voltrok zich de scheiding der maatschappij in groote kapitalisten en bezitlooze proletariërs, tusschen welke beide groepen, in de plaats van den vroegeren bestendigen middenstand, thans een onvaste menigte van handwerkslieden en kleinhandelaars een wankelend bestaan leidde, het meest vlottende deel der bevolking. Nog was de nieuwe productiewijze eerst in den aanvang van haar stijgende lijn, nog was zij de normale, regelrechte, de onder de omstandigheden eenig mogelijke productiewijze. Maar reeds toen bracht zij schreeuwende sociale misstanden voort: het opeendringen van